ViewsWatchersBrowse |
Page Covers Herkomst van de naam van der Wel/WelleHet Meertens Instituut heeft in het verleden onderzoek gedaan naar de herkomst en verspreiding van familienamen. Van der Wel (of van der Welle) wordt gezien als een adresnaam met varianten als Van der Weel, Van Wel, Van 't Wel, Welman, etc. Veel familienamen geven de geografische herkomst aan. Dat kan een plaatsnaam zijn (zoals Van Putten), maar kan ook betrekking hebben op een kleiner gebied, huis of landgoed. Dat zijn adresnamen. Wel kan betrekking hebben gehad op een bron of wel. In de Volkstelling 1947 zijn ruim 1500 dragers van de naam Van der Wel geteld. Veruit de meesten daarvan in Zuid-Holland (ruim 1000, waarvan ruim 400 in Rotterdam). In Noord-Holland 285, waarvan 101 in Amsterdam. Bij de telling van 2007 (2133 naamdragers) is dit beeld van de geografische spreiding niet wezenlijk veranderd. Aan het begin van m'n onderzoekingen kwam ik er al snel achtergekomen dat voor de familie Van der Wel in Zuid-Holland al veel bekend was. De oorsprong van de familie is teruggevonden tot in de 14e eeuw in de polder Charlois. Een bron in het veen wordt in Zuid-Holland nog steeds een wel genoemd. Het aantal naamdragers in Zuid-Holland wekt de suggestie dat de oorsprong van de naamdragers elders in Nederland uiteindelijk daar ligt. We zullen zien dat dit voor “onze” familie (nog?) niet het geval is.
Dirk van der Wel, stamvader in Midden KennemerlandAan de hand van de openbare gegevens uit de burgerlijke stand was het gemakkelijk de eerste generaties in beeld te brengen, tot Dirk van der Wel, vader van Hendrik van der Wel die in 1815 in Velsen trouwt met Berendina Wesselink. Bijzonder is dat alle naamdragers in Midden Kennemerland zijn terug te voeren op deze Dirk. Verder terugkijken bleek echter een stuk lastiger. Waar kwam hij vandaan? Jarenlang waren er geen aanknopingspunten voor de herkomst van Dirk. Onderzoek in doop-trouw en begraafboeken (DTB) is een stuk lastiger dan in de Burgerlijke Stand (BS). Akten in de BS zijn uitgebreid en voorzien van gegevens over geboorte, geboorteplaats en ouders. Bovendien zijn de achternamen gestandaardiseerd. Voor de DTB is dat allemaal niet zo. Doopgegevens in Beverwijk en omstreken leverden geen doop voor Dirk van der Wel op, maar waar zou dat dan wel zijn geweest? Lange tijd heb ik de aanknopingspunten gezocht in Zuid-Holland: wellicht was Dirk bijvoorbeeld afkomstig uit het Westland (waar ook nu nog honderden naamdragers wonen), waarschijnlijk is hij immers gaan tuinieren in Wijk aan Duin. Rond 2012 heb ik in beeld gebracht waar in Nederland in de eerste decennia van de burgerlijke stand (ca 1810-1840) de familienaam opduikt. Uiteraard veel Zuid-Hollanders, aardig wat Noord-Hollanders en verder plukjes in Utrecht, Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel. De meeste van die plukjes waren weer te herleiden tot Noord-Holland en Zuid Holland. Behalve één plukje in Overijssel, dat echt thuis leek te horen in Dalfsen en omgeving. Opmerkelijk, want daar woont nu geen enkele naamdrager meer. Niet Rotterdam, maar DalfsenDe doorbraak kwam met de vondst van de geboorteplaats van de vrouw van Dirk, Willemijntje van Putten. Na 1800 werden gegevens in de trouwboeken uitgebreider. Willemijntje hertrouwt na het overlijden van Dirk in 1809. En daarin wordt haar geboorteplaats genoemd: Raalte. Ik herinnerde me weer dat plukje in Dalfsen. Bestudering van het doopboek leverde voor het eerst een serieuze mogelijke doop op voor een Dirk van der Wel. Verder onderzoek naar de familie heeft me er stellig van overtuigd dat het ook de enige juiste is. Zie hiervoor ook de mini-biografie van Dirk van der Wel, waarin veel aandacht wordt besteed aan de bewijsvoering [[1]]. Het onderzoek in Dalfsen brengt de stamlijn twee generaties verder, met de vader van Dirk, Claas Claassen van der Wel en zijn opa Nicolaas Henriks van der Welle. En bij hem loopt het spoor (voorlopig?) weer dood. De historische kring in Dalfsen veronderstelt dat hij waarschijnlijk uit Deventer kwam. Er waren kennelijk meer soldaten uit Deventer getrouwd met Dalfser vrouwen. Welle is in Deventer inderdaad een aanduiding van een plaats. Historische kaarten van de IJssel laten echter op meer plaatsen een welle (of ondiepte) zien. En er zijn meer opties. In het oosten is van der Welle een vaker voorkomende naam. Het gaat dan om boerderijnamen waar ook de namen Ter Welle en Wellink van zijn afgeleid. In Markelo is in de volkstelling 1748 een boerderij de Welle. En rond dezelfde tijd maakt de DTB van Hardenberg melding van een familie van der Welle in Weilen, een plaatsje dat nu net over de grens in Duitsland ligt. Een in het oosten zeer bekend geslacht Van der Welle is ook wel bekend als van Hackfort: Jacob I van der Welle (of Weele) is de stamvader van het geslacht Hackfort. Hij is in 1324 de eerste die in combinatie met het goed Hackfort wordt genoemd. In dat jaar koopt hij het van Willem III van Bronckhorst. Maar wellicht ligt de oorsprong toch alsnog in Zuid-Holland...
Nicolaas Henriks van der Welle, soldaat in het Staatsche LegerAls oudst bekende voorvader, is Nicolaas Henriks de stamvader van de familie van der Wel. Wat we over hem weten is het volgende:
Of Harmine en Nicolaas zijn geboren, gedoopt en getrouwd in Dalfsen is onbekend. De bewaarde gegevens zijn te onvolledig om daar wat voor uitspraak ook over te kunnen doen. Waarschijnlijk heeft Nicolaas voor 1700 in ieder geval een dochter gekregen (Dina Nijclaassen Wels). Of dat met Harmine was? Het doopboek van Dalfsen vermeldt Nicolaas verder als vader bij vier kinderen. Van twee van hen zijn verder geen gegevens bekend. Waarschijnlijk zijn zij jong gestorven. Van Johanna en Nicolaas Nicolaasz zijn wel verder vermeldingen in trouw en doopboeken te vinden. Soldaat zijn was in het Staatsche Leger min of meer een vaste baan. De bataljonscommandant wierf zelf troepen. In de winter waren de soldaten meestal thuis. We zien dit ook in de geboortedata van de kinderen, die lijken allemaal in de winter te zijn verwekt. Harmine bleef kennelijk in Dalfsen. Hoewel het Staatse leger rond 1700 een enorme omvang had gekregen (meer dan 100.000 man), was het beroep van Nicolaas als artillerist nog bijzonder: "Aan de vooravond van de Spaanse successie-oorlog beschikte de Republiek over acht compagnieën geschutbedienend personeel, in het totaal ieder 188 man, enige compagnieën manschappen voor het onderhoud van stukken, affuiten en voorwagens en de aanleg van stellingen, bombardiers voor de bediening van mortieren en een staf, belast met de leiding over de artillerietrein en het beheer van geschut en munitie." (bron: Legermuseum). De compagnie van Clas/Claas/Nicolaas was de lijfcompagnie van Colonel Baron de Verschuer, Meester der Artillerie. De feitelijke dagelijkse leiding was in handen van Johan Frederik van Martfelt. In de Spaansche Successie-oorlog maakte de compagnie duidelijk deel uit van het tegen Frankrijk op de been gebrachte veldleger, gezien de op de website “Dutch regiments” vermelde krijgsverrichtingen:
Het ligt voor de hand te denken dat Nicolaas in 1706 is gesneuveld bij één van de genoemde veldslagen in de Zuidelijke Nederlanden. Wat we over hem weten is beschreven op zijn persoonpagina [[2]].
Familie Van der Wel in DalfsenDe stamlijnen van de familie in Dalfsen zijn hieronder weergegeven (beginnend bij Nicolaas Henriks alleen die nakomelingen die weer nakomelingen hebben voortgebracht met de naam Van der Wel). Deze stamlijnen maken het ook wat gemakkelijker om de weg te vinden in de complete genealogie in de bijlage. In de stamlijnen is te zien dat in verschillende generaties naamdragers naar het westen zijn verhuisd (achtereenvolgens Dirk, Rutger en Berend Jan). De belangrijkste Dalfser stamlijn is die van Nicolaas Henriks – Claas Claassen – Gerrit Klaassen en eindigt bij Hermanus.
Met hem was er lange tijd slechts één vader was die de naam van der Wel droeg, wat er waarschijnlijk aan heeft bijgedragen dat de spelling van de achternaam stabiliseerde. In deel drie is van hem een minibiografie opgenomen. Voor de genealogie zijn de zoons Gerrit en Dirk het belangrijkst; beiden zijn geboren in zijn tweede huwelijk. Vanaf Gerrit is enig zicht op de broodwinning van de leden van de familie. Gerrit en veel van zijn nazaten zijn schipper en/of schippersknecht. De familie van der Wel in Dalfsen is daarmee in de tweede helft van de 18e eeuw en de 19e eeuw een echte schippersfamilie.
Schippers in DalfsenDalfsen ligt aan de Overijsselse Vecht, in vroeger eeuwen een belangrijke verbinding tussen Duitsland (Nordhorn) en Zwolle. Via het Zwartewater was zowel de IJssel als de Zuiderzee bereikbaar. Het was dus niet alleen een belangrijke route voor vervoer van vracht, maar ook van personen. Jaarlijks kwamen de tienduizenden “Hollandgänger” uit Münster en Westfalen over en langs de Vecht. Dalfsen was in die dagen een echt schippersdorp. Een typisch schip waarmee in vroeger tijden op de Vecht werd gevaren was de zomp. De zomp werd alleen in Oost-Nederland gebruikt en vooral op de Vecht, de Regge, de Schipbeek en de Dinkel. De zomp had een groot laadruim en een geringe diepgang van ongeveer 40 cm. Voor de Vecht gebruikte men meestal een zomp van ongeveer 10 m lengte. Hierop kon men van 7 tot 10 ton vracht vervoeren. Van bijvoorbeeld het duizendbeentjeshout (stukken brandhout van ca 65 cm lengte en 10 cm doorsnee) kon men er 20.000 stuks vervoeren. De zomp was voorzien van zeilen. Bij weinig wind of een lage waterstand kon het schip ook voortgeduwd worden met een boom. Een boom was een stevige stok die in de bodem van de rivier gestoken werd en waarmee je het schip vooruit duwde. Er was een kleine kajuit (een vooronder) waar de schipper en zijn knecht konden koken en slapen, maar die ruimte was erg krap. Gewoonlijk sliep men daarom aan de wal in een schippersherberg. Daardoor ontstonden er langs de Vecht om de 3 tot 5 km laad- en losplaatsen met schippersherbergen. In Oudleusen, Hessum, Emmen, Welsum en Dalfsen waren dat boeren die dichtbij de Vecht woonden en naast hun boerenbedrijf een herberg begonnen. Met de zompen vervoerden zij van alles: bomen, duizendbeentjeshout, eek, oer (ijzererts), Bentheimer zandsteen, stratendrek, bombazijn, laken, boekweit, rogge, hennepzaad, olie, ossen, wijn, wol, sajet, linnen, klompen, tarwe, erwten, bonen, haver, lijnzaad, zout, siroop, teer, tabak, katoen, raapkoeken, eieren, kippen, koffie, stokvis, petroleum, jenever, houtskool, boter, turf en bronwater. Ook werden er hannekemaaiers(seizoenarbeiders) uit Duitsland en in oorlogstijd soldaten mee vervoerd. Met de Bentheimer zandstenen zijn onder meer de Dom van Utrecht en het Paleis op de Dam gebouwd. Het was een heel belangrijk bouwproduct dat met wagens van Bentheim naar Nordhorn werd vervoerd en daar overgeladen op zompen. Op een dergelijke zomp ging dan ca.3 m3 steen met een gewicht van 10.000 kg. In de wintermaanden passeerden er per dag gemiddeld twee zompen met deze bouwstenen het dorp Dalfsen, zo'n 360 in ½ jaar. De scheepvaart speelde zich voornamelijk af in de winterperiode, wanneer de waterstand voldoende hoog was. Vooral de periode van november tot en met april was hiervoor het meest geschikt. Zelfs dan was het een zwaar beroep, want ook in de winterperiode kon de waterstand zo sterk schommelen dat de schepen steeds vastliepen op zandbanken. Men wierp dan, staand in het water, dammen op om de zomp weer los te krijgen. Na het stijgen van het water stak men de dam door, waardoor het schip stroomafwaarts dreef. Benedenstrooms van Ommen tot Zwolle en Hasselt was in de zomer de Vecht wel bevaarbaar. Na 1830 werd in Overijssel begonnen met de aanleg van verharde wegen en het graven van kanalen, waardoor grotere schepen konden varen. De scheepvaart op de Vecht ondervond hiervan steeds meer concurrentie. De eerste leden van het geslacht van der Wel van wie we weten dat zij schipper waren, hebben alle kinderen laten dopen in Dalfsen, soms ook in afwezigheid van de vader. Waarschijnlijk waren zij schipper op een vechtzomp, varend op de Vecht en woonde het gezin in Dalfsen zelf. Naar het midden van de 19e eeuw zien we dat de kinderen niet alleen in Dalfsen worden geboren, maar ook in Zutphen en Leeuwarden. Kennelijk was het vaargebied aanzienlijk vergroot. Logisch, gezien de aanleg van kanalen (niet alleen in Overijssel) in de eerste helft van de 19e eeuw.
1800: Immigranten in (Noord-)HollandHiervoor zagen we al dat verschillende leden van de familie van der Wel in Dalfsen de oversteek hebben gemaakt naar Holland. Eerst Dirk van der Wel (1786), daarna zijn neefje Rutger (ca 1820) en nog later diens neefje Berend Jan. Holland was in al die jaren de meest welvarende provincie van Nederland. Aan het eind van de 18e eeuw lag het welvaartsniveau in de Republiek nog altijd tweemaal zo hoog als in de omliggende landen. Alleen Engeland begon dit niveau in deze tijd te naderen. Binnen de Republiek lag het welvaartsniveau van Holland nog eens twee keer zo hoog als dat van de provincies in het Noorden en Oosten. Holland was een aantrekkelijk gebied waar werkgelegenheid was en veel geld te verdienen viel. Het is dan ook niet vreemd dat jaarlijks tienduizenden de tocht naar dit El Dorado ondernamen in de hoop daar een betere toekomst op te kunnen bouwen. Beverwijk was in die dagen een plaats met een andere uitstraling dan nu. Geen industrie, maar tuinbouw. Een stadje met 2000 inwoners op een bijzondere plaats: Holland op z'n smalst, letterlijk: slechts enkele kilometers land tussen de Noordzee en het Wijkermeer, onderdeel van een binnenzee die via het IJ in verbinding stond met de Zuiderzee. Een bijzondere plek waar in de 17e eeuw verschillende Amsterdamse kooplieden een buitenplaats of lusthof hadden gesticht zoals Scheijbeeck en Lommerlust. Waar Betje Wolff en Aagje Deken de eerste Nederlandstalige roman schreven. Een idyllische plek. Waar ook werkgelegenheid was: in de tuinbouw (die leverde aan de markten in Amsterdam) en op de buitenplaatsen. De periode waarin Dirk en Willemijntje zich hier vestigen, is een periode van neergang. Het ging in de nadagen van de Republiek economisch niet goed. De neergang wordt versterkt als Nederland vanaf 1795 in de Franse invloedssfeer komt. In 1799 komt de oorlog wel erg dichtbij als een Engels-Russische invasiemacht is geland bij Den Helder. De opmars naar Amsterdam wordt uiteindelijk gestopt bij Castricum in een veldslag die aan beide kanten duizenden slachtoffers maakt. Na deze slag wordt bij Beverwijk een permanente verdedigingslinie gebouwd. En de grip van Frankrijk wordt sterker. De steeds strengere handelsverboden met Engeland zullen in de kuststreek zeker voelbaar zijn geweest. De immigranten uit het oosten werden meestal niet met open armen ontvangen. Duitsers, meestal Hessen genoemd werden in Holland met de nek aangekeken. Ook immigranten uit Oost-Nederland werden vaak aangezien voor en aangeduid als Hessen. Deze behandeling zal Dirk en Willemijntje waarschijnlijk ook ten deel zijn gevallen. En welvarend zijn ze waarschijnlijk niet geworden. Naast de lonen, waren in Holland ook de prijzen hoger. Waarschijnlijk hebben zij hun brood verdiend met daglonerswerk in de tuinderij. In ieder geval had Dirk in 1807 geen nalatenschap van betekenis en werd hij in de classis pro deo begraven, net als de jong gestorven Nicolaas in 1797. De drie andere zonen groeiden op in de Franse tijd. Bij het overlijden van Willemijntje in 1811 waren Hendrik en Evert volwassen. Jan kreeg een voogd en toeziend voogd. Opmerkelijk genoeg was dat niet zijn stiefvader Jan Bloemhof. Die had zelfs om het familieberaad bij de vrederechter gevraagd om de voogdij te laten regelen. Hij had daarbij niet zichzelf in gedachten. Zijn band met Jan zal niet heel warm zijn geweest. Misschien begrijpelijk: Jan was al een puber toen zijn moeder hertrouwde. Na het vertrek van de Fransen en de terugkeer van Willem I, nu als koning, wordt Evert in 1814 als dienstplichtige opgeroepen. In 1815 maakt hij deel uit van het veldleger dat de opmars van Napoleon naar Brussel moet tegenhouden. Zijn compagnie maakt deel uit van de Brigade van generaal van Bijlandt die zowel bij Quatre Bras als Waterloo de volle laag krijgt van de Franse hoofdmacht. Pas in 1819 komt hij uit dienst en trouwt in Velsen, waar zijn broers hem voor gingen. 1850: Dagloners in de Kennemer tuinbouwIn de 19e eeuw groeit de bevolking in Nederland sterk. In de 17e en 18e eeuw was de gezinsomvang in Nederland nog redelijk beperkt. Tegen het midden van de 19e eeuw zijn grote gezinnen met meer dan 10 kinderen normaal geworden. Als later in de 19e eeuw de kindersterfte begint te dalen en de levensverwachting stijgt, leidt dit tot een explosieve groei van de bevolking. De familie van der Wel was hierop geen uitzondering. In het voorgaande zagen we dat de zoons van Dirk en Willemijntje kort na de Franse tijd zijn getrouwd. Hendrik in 1815, Jan in 1817 en Evert in 1819, nadat hij zijn diensttijd had afgerond. Als Waterloo veteraan kreeg hij een gratificatie van ƒ 60, destijds een groot bedrag. Mogelijk heeft hij dit geïnvesteerd in een stukje land. In de oorspronkelijke aanwijzende tafels van het kadaster (1832) staat een stukje tuinland met woning op naam van de Erven Van der Wel. Kenners van de omgeving herkennen wellicht al de ligging aan de hoek van de huidige Vondellaan (toen nog Spersilaan) en de Beeckzanghlaan (toen nog de oorosponkelijke naam "Holland op z'n Smalst". Alle kinderen van Evert sterven uiteindelijk jong. De erfenis is daarmee waarschijnlijk uiteindelijk bij de familie De Waard beland (zie ook de mini biografie van Evert). Net als Evert zijn ook Jan en Hendrik in de tuinderij gegaan, waarschijnlijk als dagloner/tuinknecht. Jan en Hendrik laten wel een nageslacht achter, inclusief “stamhouders”. Hieronder gaan we door de hoofdlijnen van dat nageslacht heen, waarmee verschillende patronen zichtbaar worden: 1) de tendens om partners van buiten de provincie Holland te kiezen en uit families die uit het oosten kwamen, zoals Berghuis; 2) de broodwinning in de tuinderij, waar pas in latere generaties verandering in komt; 3) de omvang van de gezinnen bijdragend aan een sterke groei van het aantal naamdragers: Hendrik brengt in zijn huwelijk met Berendine Wesselink (geboren in Zutphen) acht kinderen voort, waarvan drie jong gestorven (zie ook de mini biografie van Hendrik). Twee meisjes en drie jongens zijn getrouwd en krijgen grote gezinnen:
Jan krijgt in zijn huwelijk met Anna Elisabeth Schultze twee kinderen:
Hugo (arbeider) huwde een andere Wilhelmina, de dochter van Eijmbert en Geesje de Bonte. Zij krijgen drie kinderen.
In de vierde generatie zien we andere beroepen opkomen dan dat van tuinder. Dat is niet alleen een teken dat de familie uiteindelijk integreert in Holland. Het is ook een teken des tijds: na de aanleg van spoorlijnen en het Noordzeekanaal in de tweede helft van de 19e eeuw, verstedelijkt en industrialiseert Nederland (en ook Beverwijk) snel. 1900: Groei en industrialisatieIn de jaren zeventig van de 19e eeuw verandert het landschap van Midden-Kennemerland sterk door de aanleg van het Noordzeekanaal en de drooglegging van de Haarlemmermeer, inclusief de Wijkermeer. Er ontsond een belangrijk zeehavengebied dat, in combinatie met de aanleg van de spoorweg Haarlem-Uitgeest in 1867, de basis legde voor een snelle industrialisatie. De nieuwe bedrijvigheid vestigde zich vooral in IJmuiden, een plaats die ontstaan was door de aanleg van het Noordzeekanaal, en Beverwijk, waarvan de haven van een kleine binnenhaven veranderde in een voorhaven voor Amsterdam. Zo werd Beverwijk een centrum van de sigarenindustrie. De kroon op de industrialisering van het gebied was de vestiging van een Nederlandse staalindustrie in 1918: de Hoogovens. De gevolgen voor de ontwikkeling van de bevolking in het gebied kunnen we in de grafiek hieronder aflezen. De groei van de bevolkingsomvang neemt versterkt toe vanaf 1870. Met name in Velsen, waar de bevolking aan het begin van de 20e eeuw circa tien keer groter was dan een eeuw eerder. Maar ook in de andere plaatsen is sprake van een verdrievoudiging. De enige uitzondering is Uitgeest, dat het meest een agrarisch karakter behield. Die groei is deels te verklaren uit de groei die in het voorgaande al is benoemd: grote gezinnen, afname van kindersterfte en toename van de gemiddelde leeftijd. Aan het eind van de eeuw is in Noord-Holland geboorte beperking zichtbaar. Uitgeest is hier een voorbeeld van. De groei aan het eind van de eeuw in de andere gemeenten is dan ook mede het gevolg van immigratie. Economisch kende de tweede helft van de negentiende eeuw winnaars en verliezers. Voor de winnaars wordt deze periode wel aangeduid als de tweede Gouden Eeuw. Het gaat dan over de snelheid waarmee de industrie zich ontwikkelde, waarmee Nederland haar achterstand met de omliggende landen inliep. De jaren van 1870 tot 1900 zijn echter ook de jaren van een stagnerende economie in de land- en tuinbouw. Leden van de familie van der Wel waren deel van deze snel veranderende wereld. We zien zeker de omvang van de gezinnen inderdaad weer wat kleiner worden, en de kindersterfte neemt inderdaad af. Al is dit allemaal nog niet heel erg overtuigend. En aan het eind van de 19e eeuw zien we dat meer en meer beroepen buiten de tuinderij worden gekozen. Maar niet iedereen maakt een carriereswitch. Dit lijkt per gezin sterk te verschillen (zie ook de stamlijnen van 4e naar 5 generatie hieronder, waarin ook beroepen zijn genoemd). Stamlijnen/affiliaties in mannelijke lijn (generatie 4 en 5)
Johan Hendrik (machinist, *1883) trouwt Margaretha Jacoba de Bunje: 7 kinderen, 2 jong gestorven;
MinibiografieënVan een aantal personen in de genealogie is de beschikbare informatie voldoende en interessant genoeg om er een minibiografie bij te schrijven. Dit is gebeurd voor de volgende personen (met link naar de pagina):
|