Transcript:Hepkema's Courant/20 Aug 1902/de Stoomboot Willem III

Watchers

Hepkema's courant; Woensdag 20 Augustus 1902

DE STOOMBOOT WILLEM III

Eenvoudige memories uit eigen Gewest.


25 jaar geleden.

Van den storm en watervloed in den nacht van 4 op 5 Febr. 1825 hebben we laatstelijk onder Heeg en Woudsend eenige bizonderheden medegedeeld, ontleend aan de desbetreffende beschrijving van Mr. J. van Leeuwen.

Niet expresselijk geboekt is de storm met zijn noodlottige gevolgen, die omstreeks denzelfden datum van 't jaar 1877 Friesland heeft beroerd. Het ontzettend drama, toen afgespeeld op de Fluessen, in den droeven nacht van 30 op 31 Jan. wenschen we daarom ietwat uitvoerig in memorie te stellen. Het behoort tot de plaatselijke historie van de dorpen om en rond de Fluessen en betreft de stoombootramp, die, nu 25 jaren geleden, aller gemoed met deernis vervulde. Uit den mond van ooggetuigen en door ooggetuigen zelf is die ramp destijds in dit Blad zeer uitvoerig beschreven en daaraan ontleenen we thans het volgende:

DE STOOMBOOT WILLEM III.
Leeuwarder Courant, 18 Aug 1876
Enlarge
Leeuwarder Courant, 18 Aug 1876

varende van Stavoren op Sneek en in de beurt gebracht door den heer F. G. v. d. Wal te Koudum, later te Nijega, verliet de stad Sneek 's middags te twee ure met zoo veel passagiers, dat allen geen plaats konden krijgen in de kajuiten.

't Was ruw en onstuimig weer, 't woei reeds hard en onheilspellend stond de lucht.

Dit had het vertrek bespoedigd.

Nadat te Ylst eenige passagiers de boot hadden verlaten, kwam er eenige ruimte beneden en zoo weder te Heeg, dat zonder stoornis werd bereikt, doch bij 't aanleggen hier werd een der lichtraampjes ingedrukt en wel door een kurkzak, gebruikt om botsing to voorkomen met een daar liggend schip.

Intusschen was de storm aldoor aangewakkerd en, niet meer tusschen groene wallen, maar over twee van de grootste Friesche meren, moest de tocht worden voortgezet.

Aan boord bevonden zich nog 43 personen, waaronder vier vrouwen.

Bijna allen werden dien avond thuis verwacht en 't was nog dag, hoewel de avond spoedig zou vallen.

Er waren bezorgden onder de passagiers, doch de meesten, ervaren schippers en met het vaarwater volkomen vertrouwd, gaven niet de minste blijken van vrees.

Vol vertrouwen werd de tocht aanvaard, dra de meer bereikt en onder beschutting van den opperwal ging het langzaam voorwaarts. Geko men tot en door den mond der Fluessen, werd de positie minder gunstig door den vollen slag der onstuimige golven.

Nijega kon niet worden aangedaan om passagiers uit te laten, gelijk gewoonlijk, zoodat op Galamadammen werd aangestuurd, over het breedste en diepste deel der Fluessen.

Het einde was in zicht. Nog slechts één kwartier en men zou over het Feitezand door de rustige Oorden en de stille Kuylart een veilige ligplaats hebben gevonden aan Galamadammen.

Helaas!

Op het Feitezand gekomen stootte de boot tegen den grond, het roer brak, de schroef weigerde en de stuurloos geworden boot werd ten prooi aan storm en golfslag.

Twee kajuitraampjes waren bezweken, de woedende golven naar binnen gedrongen en vruchteloos gebleken de wanhopige pogingen om de openingen nog te vullen met zakken en kussens, ten einde de boot voor zinken te behoeden. Al de passagiers waren intusschen naar boven gesneld, toen er beneden gevaar dreigde. Door den geweldigen storm werden ze naar de luwzijde van het dek gedreven, waardoor do ranke en topzwaar geworden boot begon te kantelen en de lichtraampjes ook aan de keerzijde der boot bezweken. De flauwe hoop om nog een veilige reé te vinden, was nu geheel verdwenen.

Nog slechts enkele slingeringen en de Willem III zonk naar de diepte tot ver beneden het dek, zoodat al de passagiers een schuilplaats hadden te zoeken omhoog of een houvast aan de verschansing om niet door de golven meegevoerd te worden, die anderhalve voet hoog over het dek sloegen.

Groot reeds waren de gevaren, doch levendig ook nog de hope op redding, die naar veler verwachting niet zou uitblijven, want langer dan een kwartier hadden bel en stoomfluit zich met alle kracht doen hooren, toen het ergste stond te vreezen en het angstgeroep der menigte klonk steeds luider over de golven, zoouat het in verren omtrek moest worden gehoord.

Bovendien was het nog vroeg in den avond, tusschen half vijf en vijf uur en zou er in de verte bij dit weer wel worden uitgezien naar de komst der boot, waarmede zoovele familieleden werden thuisverwacht.

Van uit Galamadammen ware het niet moeilijk hulpe te bieden, zoo was veler overweging en dat het onheil te Oudega moest opgemerkt worden, daaraan viel nauwelijks te twijfelen. Al deze gedachten waren bemoedigend en hielden in de eerste oogenblikken na de stranding veler zoo niet aller hoop levendig, doch toen de avond was genaderd en het duister gevallen, er geen redding was gekomen en de bange nacht naderde, die voor allen een doodsnacht dreigde te worden, toen begaven zich hoop en moed en krachten en zwegen allen, terwijl de gierende storm en de klotsende golven zich luide lieten hooren.

Was het onheil dan nergens en door niemand aan den wal opgemerkt?

Ja, te Oudega.

Zonder het ergste te vreezen had men daar nog beproefd met een scheepje de meer in te gaan, doch het bleek ten eenenmale onmogelijk van daar uit te komen en toen bad men zich neergelegd bij de gedachte, dat van Koudum uit met bekwamer schepen en gunstiger windrichting, wel hulpe zou worden geboden, wanneer die noodig mocht zijn, doch helaas hier bleef men gansch onkundig aan het onheil, evenals te Galamadammen, waar men niet anders dacht, dan dat de boot met dit noodweer wel te Heeg zou zijn achtergebleven.

Zoo was dan alle hoop vervlogen en maakte zich de wanhoop meeeter van velen, die een minder gelukkige plaats hadden gekregen en die halverwege in 't kille water staande, ook nog het meest hadden te lijden van de spattende golven en de snerpende sneeuw- en hagelbuien, waarmede de storm gepaard ging.

Al langer en banger werden de uren.

Het was dan ook nog niet zoo heel laat in den avond toen de eerste slachtoffers vielen : een oude moeder met hare jeugdige dochter van Oosterwierum, samen op weg naar eene gehuwde dochter te Oudega bij wie ze plan hadden te logeeren ; daarop volgde een jonge dochter van Lutkewierum en eindelijk nog een van IJsbrechtum. Alle drie meisjes van 25 en 26 jaar. De vrouw telde 62. Toen het laatste meisje viel, hadden ook reeds eenige jongelingen en mannen op leeftijd den geest gegeven. Door koude bevangen hadden zich hunne krachten begeven. Ze waren ineen gezonken en door den storm van en over het dek geslagen, zoodat sommige lijken den volgenden morgen schier onkenbaar werden teruggevonden.

Geen der slachtoffers heeft enkel door verdrinken den dood gevonden.

In 't geheel zijn er veertien personen omgekomen, wier namen en leeftijden hier volgen:

Durk IJkes Hoekstra oud .57 j. v Workum.
Anne Harings Veldstra "55 j. v. Stavoren.
Petrus Attema "26 j. v. Stavoren.
Wietze Feddes Veersma "37 j. v. Warns.
Jan Wabes de Jong "26 j. v. IJmedam.
Pieter Annes Okkinga "42 j. v. Koudum.
Siebolt Feddes Wiersma "25 j. v. Koudum.
Gerben Foekes vd. Wal "50 j. v. Nijega.
Foeke Gerrits vd. Wal "37 j. v. Nijega.
Harmen Meines vd. Sluis "28 j. v. Langweer.
Aaltje Roelofs Hoekstra "26 j. v. Lutkewierum.
Sijmentje Uilkes Smit "25 j. v. IJsbrechtum.
Marijke Jacobus Altenburg—Kapper "62 j. v. Oosterwierum.
Siebrigje Thijssen Altenburg "25 j. v. Oosterend.

Van de geredden, die zestien à zeventien uren aan het noodweer hadden blootgestaan, bevonden zich vijf in zulk een jammerlijken toestand — bijna of geheel bewusteloos — dat elk oogenblik de dood had kunnen volgen. Schier allen hadden gezwollen ledematen, terwijl het gelaat vreeselijk was opgezet, bij sommige; tot onkenbaarheid toe.

De namen der geredden zijn J.D. Hoekstra van Workum; C. de Boer, A. en H. Cuperus, M. Roorda en H. Veldhuis, allen van Stavoren; J. Brouwer Jr., J. J. Rienstra en D. F. Klapper, allen van Koudum ; A. Pruiksma van Oudega; D. Schaaf, F. de Jong, A. en B. Gras, allen van Molkwerum; C. van der Brug van Woudsend; IJ. J. de Jong, G. R. van Dijk, A. R. Bajema, S. W. Muizelaar en P. N. vd. Zijp, allenvan Warns; G. Asma en L. F. Homstra, beide van Bakhuizen; B. Kooistra van Drachten; E. Elzinga van Oldeboorn; voorts het personeel der boot C. Bouwstra (kapitein), L. Kool (stuurman), J. de Jong (machinist), F. Lootsma (Hofmeester) en J. Zuidema (knecht), ook wel fuugeerende als stuurman.

Nooit te voren is het kerkhof te Koudum door zoovelen bezocht als Zaterdag 3 Febr. toen eerst do jeugdige S. Wiersma en daarna drie slachtoffers tegelijk den doodenakker werden rondgedragen, gevolgd door bijna 300 mannen en vrouwen in drie rijen naast elkander gaande en allen behoorende tot de familiën en vrienden der omgekomenen: D. Hoekstra, P. Okkinga en J. de Jong, respectievelijk 57, 43 en 26 oud.

Aan 't hoofd van den driedubbelen begrafenisstoet gingen Ds. Heinecken, Ds. Kropsveld en Ds. Tinholt, welke laatste de lijkrede hield in een overvolle kerk.

Daar dien Zaterdag ook de andere begrafenissen in de omliggende dorpen plaats hadden, vervulde het klokgelui over de dooden den geheelen omtrek. De droef heid was algemeen, de deelneming in aller harte.

's Anderen daags had de teraardebestelling plaats van den hr. F. G. vd. Wal, weder door een talrijke schare bloedverwanten en vrienden gevolgd, waaronder ook schrijver dezes.

Wat een der geredde passagiers destijds van de ramp heeft opgeteekend, geven we in het volgend no.