Person talk:Philipus Roorda Van Eysinga (2)

Watchers

[11 March 2013]

Korte bi(bli)ografie van P.P. Roorda van Eysinga 1796-1819 Philippus Pieter Roorda van Eysinga werd op 1 december 1796 te Kuinre, toen nog Friesland, geboren. Hij was de zoon van Sytze Roorda van Eysinga, predikant ter plaatse. Zoon Philippus Pieter maakte vanaf zijn achttiende jaar snel carrière in het leger; eerst als Fourier en later als Tweede Luitenant bij het 18de Bataljon Infanterie van de Nationale Militie. Hij onderscheidde zich bij de Slag om Waterloo op 18 juni 1815, tegen de Fransen en werd vervolgens benoemd tot Eerste Luitenant bij het 20ste Bataljon Infanterie van de Nationale Militie. Wanneer het Ministerie van Koloniën in 1818 officieren vraagt voor de koloniën meldt Roorda zich aan. Tegelijkertijd had ook zijn vader besloten om als predikant naar Indië te vertrekken.

1819-1822 Roorda kwam op 8 november 1819 in Batavia aan. In april 1820 nam hij ontslag als officier en trad hij als kwekeling voor de inlandse taal in dienst bij de heer G. Kool, de plaatselijke translateur in Batavia. Roorda kreeg nu onderricht in het Maleis, Perzisch, Arabisch en Hindoestani. In 1820 reisde hij met dr. Carl Ludwig Blume, adjunct-directeur van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg, over Java om kinderen in te enten met de koepokstof. Roorda ging mee als tolk, maar ook om inzicht te krijgen in taal, zeden en gewoonten van de inlander. Kort na Roorda's terugkeer in Batavia stierf zijn moeder. Zijn vader vertrok daarop in juli 1821 als ‘visitator der kerken en scholen’ naar Makassar (Celebes) en de Molukse eilanden. Vader Sytze hertrouwde op 27 september 1823 met de veertienjarige Geertruida Catharina Dibbetz. Hun zoon Sicco, geboren op 8 augustus 1825, zou later vooral bekend worden als vriend en medestander van E. Douwes Dekker en als dichter van de ‘Vloekzang of de laatste dag der Hollanders op Java’ (1860). Na het overlijden van de heer Kool werd Roorda op 3 april 1822 benoemd tot eerste Commies bij het Departement van inlandse zaken. Begin 1822 verscheen zijn vertaling van een Levensschets van Sulthan Ibrahim, vorst van Eirakh (Batavia, Lands Drukkerij, 1822).

1822-1830 Op 12 mei 1822 trouwde Roorda met de in Den Haag geboren Andrisa Wilhelmina Amalia Thilo. Enkele maanden later, op 29 juli 1822, werd hij benoemd tot ambtenaar van de politie in Palembang onder commissaris J.I. van Sevenhoven. Al na krap twee jaar werd hij naar Batavia teruggeroepen om het bestuur van het Departement van inlandse zaken op zich te nemen en tevens toezicht te houden op de inlandse drukkerij. Acht dagen na zijn aankomst op Weltevreden in 1824 werd zijn eerste dochter gebo- [p. 161] ren. Er zouden nog vijf dochters en twee zoons volgen. Roorda's eerste grote wetenschappelijke prestatie was de uitgave van een Nederduitsch-Maleisch en Maleisch-Nederduitsch Woordenboek (Batavia, Lands Drukkerij, 1824-1825). Na deze uitgave werd hij op 18 oktober 1825 benoemd tot ‘Maleisch Translateur van de Hooge Regering’. Hij vertaalde onder andere in 1827 De kroon aller koningen van Bochârie van Djôhor (Batavia, Lands Drukkerij, 1827) uit een oud Maleis handschrift. Voor deze vertaling en voor zijn studie van het Maleis in het algemeen werd hij later door koning Willem I onderscheiden. Op 23 februari 1828 werd Roorda van Eysinga benoemd tot Secretaris van de Residentie Bantam en belast met de afdeling Inlandse Zaken. Hij vestigde zich in Ceram, de hoofdplaats van de residentie. Kort daarop werd Roorda's verzoek voor een verlof naar Nederland om gezondheidsredenen ingewilligd. Op weg naar Batavia ontving hij het bericht dat zijn vader onderweg naar Nederland was overleden en op St. Helena was begraven.

1830-1843 Op 22 januari 1830 vertrok Roorda met vrouw en twee kinderen - er waren reeds twee kinderen overleden - naar Nederland. Hij vestigde zich met zijn gezin in oktober 1830 in Kampen, waar ook zijn schoonouders woonden. In de jaren dertig gaf hij onder andere het vierdelige Verschillende reizen en lotgevallen (Amsterdam, Johannes van der Hey en Zoon, 1830-1832) uit, een groot gedicht Nederlands roem in Oost-Indië in acht zangen (Amsterdam, De Gebroeders Diederichs, 1831) en Javaansche spraakkunst (Amsterdam, J. Allart Rietberg, 1835). Op 5 juli 1835 werd hij benoemd tot ‘Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw’. Ook vanuit wetenschappelijke kringen kreeg Roorda nu steeds meer erkenning. Zo werd hij op 11 november 1835 benoemd tot ‘Doctor in de Fraaije Letteren en Meester in de bespiegelende wijsbegeerte van de Leidse Hogeschool’ en accepteerde hij op 23 juni 1836 het lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde in Leiden. Eind 1836 werd Roorda tot hoogleraar benoemd aan de Koninklijke Militaire Akademie in Breda, voor de leerstoel Taal-, Land- en Volkenkunde van Oost-Indië. Hier in Breda verschenen onder andere Aardrijksbeschrijving van Nederlandsch Indië (Breda, Broese en Co., 1838) en Beknopte Maleische spraakkunst en chrestomathie (Breda, Broese en Co., 1839), terwijl hij een aanvang maakte met zijn Handboek der land- en volkenkunde, geschied-, taal-, aardrijks- en staatkunde van Nederlandsch-Indië (Amsterdam, L. van Bakkenes, 1841-1850). Daarnaast nam hij in Breda - net als in Kampen - actief deel aan het genootschapsleven. In november 1841 werd hij benoemd tot medewerkend lid van het Nederlandsche Zendelinggenootschap, een functie die enkele maanden later werd omgezet in die van ‘medebestuurder’. In 1842 verzocht Roorda aan de Minister van Koloniën J.C. Baud om als Indisch Ambtenaar naar Java te mogen terugkeren. Het verzoek werd ingewilligd. Op 1 mei 1843 werd hem eervol ontslag verleend als hoogleraar.

1843-1849 Roorda van Eysinga kwam met zijn gezin op 2 november 1843 weer te Batavia aan. Hij werkte de daarop volgende vier jaar in opdracht van de gouverneur-generaal Pieter Merkus aan een volledig Maleis-Nederduits woordenboek. In de maanden april en mei 1846 bezocht hij met zijn zoon de Vorstenlanden op Java. Na een verblijf van ruim vijf jaar keerde Roorda op 1 april 1849 in Nederland terug. Hij had nu voldoende dienstjaren vergaard om aanspraak te kunnen maken op een Indisch pensioen.

1849-1856 Roorda vestigde zich aanvankelijk in Leiden - vanaf mei 1854 in Utrecht - en zette zijn wetenschappelijke activiteiten onverminderd voort. Zo hield hij in 1856 lezingen voor de Maatschappij Felix Meritis in Amsterdam over Nederlands-Indië en werkte hij aan een woordenboek, dat in 1855 onder de titel Algemeen Nederduitsch-Maleisch Woordenboek, in de hof-, volks- en lage taal verscheen bij de Gebroeders Van Cleef in Den Haag. Na een korte, hevige ziekte overleed Roorda van Eysinga op 14 oktober 1856 te Utrecht. Gebruikte literatuur Wap, J.J.F. ‘Levensberigt van Dr. Philippus Pieter Roorda van Eysinga’ in Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1857-1859, p. 9-30 Wertheim, W.F. ‘Doopceel van de dichter van de vloekzang. Drie telgen van het geslacht Roorda van Eysinga’ in Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde 116 (1960), 4, p. 437-480--henk 11:39, 11 March 2013 (EDT)


[17 March 2013]

wie is de oudoom die op landgoed Colthoorn, Kolthoorn--henk 06:47, 17 March 2013 (EDT)