Person:Rodolphus I van Beusichem (1)

Rodolphus I van Beusichem
  1. Hubert I van BeusichemAbt 1170 - Aft 1213
Facts and Events
Name Rodolphus I van Beusichem
Alt Name Rodolphus I van Bosinchem
Gender Male
Birth? 8 Jun 1144 Vianen, Zuid-Holland, NetherlandsSlot Batenstein
Marriage to Aleijt von Heinsberg
Death? 18 Mar 1174 Vianen, Zuid-Holland, NetherlandsSlot Batenstein

Ridder. De generaties I t/m IV berusten in hoofdzaak op het artikel van Vermast over "De heren van Bosinchem", in Gelre 1953, pag. 27 t.e.m. 51 (zie NL 1975 kol 85). De Van Bosinchems in tegenstelling tot de oostelijk aan hun land grenzende - en later ook verwante - heren van Buren, die tot de nobiles behoorden, naar hun afkomst, voor zover ons oog in de documenten terug kan reiken, hebben slechts tot de stand der dienstmannen (In verband met de afkomst der heren van Bosinchem menen wij nog te moeten wijzen op H.S. VIII. F. 38. H. 1780 III en IV, Univ. bibl. te Utrecht, dat de hand verraadt van mr. A. van Buchell en volgens welk de heren van Bosinchem zouden afstammen van een zekere Gerbrant, eerste heer van Bosinchem en Zoelen, die een jongere broeder was van Hendrick graaf van Teysterbant en getrouwd was met een dochter van Gerlacus heer van Pont, voogd van Gelre. Beide echtelieden zouden in 935 overleden en begraven zijn in de St. Walburgkerk te Tiel. Het oudste wapen van Bosinchem zou geweest zijn 6 maal links (her.) geschuinbalkt van zilver (goud) op rood met een vrijkwartier, waarin in blauw een gouden scepterrad. Helmteken: een uitkomende ezelskop met zilveren oren. Ook de heren van der Weyde en die van Caets zouden, in de 10e eeuw, uit de Van Bosinchem's zijn gesproten). In de 12e eeuw doen zij in de geschiedenis hun intrede en verschijnen in het eerste kwart der 13e eeuw voor ons als "pincernae episcopi Traiectensis", welk ambt zij in leen hielden van de heren van Cuyck, die als een der 7 hoge bisschoppelijke hofdignitarissen op hun beurt dit hofambt hielden van de Utrechtschen bisschop. De oudste heren van Bosinchem waren echter nog niet in het bezit van het schenk-leen, eerst sedert ca. 1224 treft men hen hierin aan. Vóór hen kennen wij als bisschoppelijke schenker reeds een zekere Godefridus, die in de jaren 1209 en 1210 als pincerna verschijnt en waarvan wij hier alleen dit willen zeggen, dat hij niet tot het geslacht der heren van Bosinchem, maar vermoedelijk tot het geslacht "Van Zeyst" behoorde (Godefrit, pincerna, (vermeld 1309 en 1310, O.B.U., II, resp. 590 en 598) was een broeder van Dirck van Zeyst en van Gijsbert van Wijck, alle drie zoons van Godefrit van Zeyst, die in 1164 leefde en een zoon was van Hamilgar (1131) en een kleinzoon van Otto, sine cognomine, die een "liber" was en in 1108 leefde. Een stamverwant van genoemde Hamilgar was Conradus Preys, pincerna Imperatoris Conradi (1145) en daarna pincerna Athenobarbi (Barbarossa) in 1165. Van hem stamt het latere Utrechtse geslacht Proeys, Preys of Preyssing af, dat van Neder-Rijnsche (Coblenz) origine was. Van Otto stamde mede af oa. het Langbroekse geslacht "Van Walenborch", alsmede "Van der Weteringe" en "Bloemenweerde". In de vrouwelijke lijn stamden om. van hem af "Van Zuylen van Anholt" en "Van Zuylen van Abcoude", benevens de pincernae van Bosinchem en vermoedelijk eveneens de "Van Damassche's" (Zie: Van Buchell, H. S. VIII, F. 38. H. 1780. fol. 86vo. en 87vo en 39, fol. 74vo. Univers. bibl. Utrecht). Allen behoorden tot de oudste Westfaalse en Neder-Rijnse kolonisten van het Langbroek-complex, in het bijzonder van Overlangbroek). Daar de heren van Bosinchem reeds in 1196 onder de ministerialen (O.B.U., I, 539) voorkomen, moeten zij toen uit andere hoofde dan uit die van het schenker-ambt reeds dienstmannen geweest zijn. De naam Bosinchem treft men voor het eerst aan in de lijst van goederen en horigen der St. Maartenskerk te Trecht (Utrecht), die, naar men meent, is samengesteld tusschen de jaren 777-866 (Commemoratio de rebus sancti Martini Traiectensis ecclesie, que jam olim ibidem a fidelibus tradite sunt. Oork. boek Sticht Utrecht I, 49, verder aan te halen als O.B.U., I, 11 of III.). Daarin vindt men de passus: "Insula quoque juxta Buosinchem, que propior ville Risuuic, hec omnia sancti Martini". Gedurende de drie nu volgende eeuwen onttrekt dit land zich aan onze blikken om pas weer vermelding te vinden in 1131, Sept. 13/23 (O.B.U. I, 336), als reeds een kerk en een Hof in Bosinchem blijken te bestaan, die enige tijd te voren gekocht door het kapittel van St. Jan te Utrecht, door bisschop Andreas van Cuyck worden overgenomen van de Proost en geschonken aan de kanunniken van dat kapittel in ruil voor van die kanunniken overgenomen tienden van 2 altaren. Voorts blijkt uit een oorkonde van 9 Maart/i8 Juni 1176 (O.B.U., I, 485 "Sed dominus Traiectensis, sicut dominus, sicut pius ecclesie advocatus, accito illustri comité Henrico de Chuic, mediatorem se interposuit"), dat proost Godebaldus van St. Jan (1093-1108) zijn bemiddeling had verleend om het kapittel, na de koop van de Hof te Bosinkem, ook in het ongestoorde bezit daarvan te stellen, want dat het kapittel destijds en, bij herhaling, ook thans opnieuw weer, en wel door een zekere Iwainus de Gokesforde, in het rustig genot van den Hof werd gestoord. Op verzoek van comes (Traiectensis!) Heinricus de Chuic verleende nu diens oom, bisschop Godefridus (de Renen) als oppervoogd (de heer van Kuik was voogd van de kapittelkerk van St. Jan, althans tot voor kort geweest, zie O.B.U. I, 473, dd. 1172 Juni 18-Sept. 34), zijn tussenkomst en bepaalde, dat Iwainus tegen betaling van X £ door het kapittel zich verbinden moet geen verdere moeilijkheden meer te maken. Het betreffende charter kan ons ook nog leren, dat Iwainus zijn vermeende rechten vermoedelijk ontleende aan zijn vrouw. In deze oorkonde treedt, naast (de Utrechtse) graaf Heinricus de Chuic, de graaf van Nymegen, Hermannus, als borg op voor Iwainus, die vermoedelijk een na-familielid van de graaf van Nymegen was; bovendien komen onder de getuigen-nobiles na Heinricus de Chuic voor: de Utrechtse burggraaf Gerlacus (de Renen) en de ons van vroeger zo bekende graaf schele Willem (van Goye) (Ned. Leeuw, LXVI (1949) k. 301). Alles bijeen dringt zich hier de voorstelling op, dat Iwainus door zijn vrouw geparenteerd was aan de Cuycks en dat deze dan vroeger zekere rechten zullen gehad hebben op die Hof te Bosinchem, die hier welhaast zich voordoet als een familiebelang van al de genoemde personen, de getuigen inbegrepen. Misschien had het kapittel van hen de Hof gekocht, maar waren zekere magen daartegen in verzet gekomen. Zouden de heren van Cuyck inderdaad de Hof te Bosinchem hebben bezeten, dan waren zij wellicht van ouds de leenheren der Van Bosinchems en zou men deze laatsten zó kunnen zien, dat zij achterleenmannen van de Utrechtsen bisschop en tevens, als autochtone bewoners van het land, ondervoogden van het kapittel van St. Jan te Utrecht geweest zijn. This individual was found on GenCircles at: http://www.gencircles.com/users/robgomes/3/data/16157

wissel: 9 november 2005

References
  1.   .

    GC RobGomes [Zie Vermaat: "De Heren van Bosinchem" in Gelre 1953;; Zie Vermaat: "De Heren van Bosinchem" in Gelre 1953; pag. 27 t/m 51;kredietwaardig 3]