Person:Hendrik Pierik (1)

Watchers
m.
  1. Hendrik Pierik - 1878
m. 16 Nov 1815
  1. Lucia Theodora Pierik1838 - 1889
m. 2 Feb 1845
Facts and Events
Name Hendrik Pierik
Gender Male
Birth? Kuinre, Overijssel, Netherlands
Marriage 16 Nov 1815 Kuinre, Overijssel, Netherlandscivil
to Jantjen Jans Mulder
Marriage 2 Feb 1845 Wanneperveen, Overijssel, Netherlandscivil
to Geertje Jalving
Death? 24 Mar 1878 Deventer, Overijssel, Netherlands
Other[1] Onbekend


Schoolonderwijzer

References
  1. De school van Blankenham

    Ten tijde van de Republiek lag de verantwoordelijkheid van het onderwijs bij de overheid en de gereformeerde kerk gezamenlijk. Beide hadden belang bij een goede opvoeding van de schooljeugd. De kerk in een opvoeding van de jeugd tot goede christenen en de overheid dat de jeugd werd voorbereid tot het vervullen van hun maatschappelijke taken. Dat dit in Blankenham ook op deze manier was geregeld, blijkt uit de acta van de classis Vollenhove en Steenwijk aan het begin van de zeventiende eeuw. Tevens komt uit deze stukken naar voren dat in 1602 en 1603 nog steeds een katholieke schoolmeester in Blankenham actief was.
    Op de Provinciale Synode te Deventer in augustus 1619 werd besloten dat in Blanckenham een schoelmeister ende voorsanger moest worden aangesteld. Dit zal moeten worden geïnterpreteerd als de aanstelling van een gereformeerde schoolmeester, want een maand later op de classicale vergadering te Zwartsluis weigerde de schoolmeester van Blankenham de acte van leerzuiverheid (opgesteld op de synode te Dordrecht) te ondertekenen. Dit herhaalde zich in 1620 op de classicale vergadering te Vollenhove. Hierop werd de meester van zijn taak ontheven en de drost werd hiervan in kennis gesteld.

    De volgende vermelding treffen we dan pas een goede veertig jaar later aan. In 1662, werd er vanwege het waarnemen van de schooldienst in Blankenham 50 Cg. uitbetaald door de ontvanger van het Kwartier van Vollenhove. Vanaf 1665 tot 1802 werd de betaling verricht door de rentmeester van het Rentambt van Windesheim. In deze eerste jaren werd er in de rekeningen van het Rentambt geen naam van de schoolmeester genoemd. Uit een rekest van de kerkenraad van Blankenham in 1669 aan de drost van Vollenhove, aangaande een kwestie die de kerkenraad had met Jacob Peters, gewezen schoolmeester te Blankenham, weten wij zijn naam. Zoals zo vaak in dit soort zaken is niet bekend hoe de afloop is geweest.

    In het laatste kwart van de zeventiende eeuw was in 1679 in het Weststellingwerfse Slijkenburg, dus net over de Overijsselse grens, een rooms-katholieke schoolmeester actief die ook aan kinderen uit Kuinre les gaf. Ongetwijfeld zullen de roomse ouders in het Rondebroek hun kinderen in Slijkenburg de lessen hebben laten volgen. Drie jaar later in 1682 diende de schoolmeester van Kuinre, Jannes Deutelius, opnieuw een klacht in bij de drost van Vollenhove vanwege de Slijkenburger schoolmeester omdat hij door de werkzaamheden van deze, een deel van zijn inkomsten moest missen. De drost kon natuurlijk op Fries gebied geen invloed uitoefenen en daarom besliste hij dat de inwoners verplicht waren hun kinderen in hun woonplaats naar school te sturen en indien ze dit niet deden, waren ze in ieder geval verplicht het anders verschuldigde schoolgeld aan de plaatselijke schoolmeester te betalen.

    Tot 1726 blijft het een beetje schemerig rond de Blankenhammer school en schoolmeester; in januari van dat jaar is een vacature ontstaan door het vertrek van meester Joh. Wagter naar de Lemmer. Als opvolger werd zijn zoon Jan Wagter de jonge aangesteld; de benoeming werd door de kerkenraad verricht en dit besluit moest vervolgens door de drost van Vollenhove worden goedgekeurd. De schoolmeester fungeerde tevens als koster/voorzanger van de kerk; verder had hij als nevenberoep de taak van dijkschrijver.
    In de aanstellingsbrief van 1726 werd ook de salariëring besproken; zijn traktement bestond uit de volgende onderdelen:
    1) bequame woninge, school en hof;
    2) 50 Cg. uit de kas van het Rentambt van Windesheim;
    3) 3 part in Philipserve;
    4) een schutstal in Broekland;
    5) twee schellingen (twaalf stuivers) voor het luiden van een dode;
    6) tien stuivers schoolgeld per kind per kwartaal en voor onderricht in het cijferen het dubbele bedrag;
    7) uit het land van hopman Coen te Paaslo, twee mud rogge;
    8) jaarlijkse uitgangen uit achttien boerderijen/landerijen in Blankenham met een totale opbrengst van " 22 Cg.
    9) vanaf 1775, 13 Cg. uit het Carspel Blankenham;
    Bij de benoeming van de nieuwe schoolmeester in 1809 zijn de posten 2 en 9 samengevoegd en verhoogd tot een bedrag van 160 Cg.

    In deze aanstellingsbrief kwamen ook de eisen aan de orde waaraan de schoolmeester moest voldoen. School houden van 's-morgens 9.30-12.00 en 's-middags van 13.00-15.30. Hij moest de schoolkinderen de lessen leren en deze het geleerde tweemaal laten opzeggen. Iedere les moest hij samen met één van de kinderen beginnen en besluiten door luidkeels het gewone gebed voor allen te bidden. Hij moest de kinderen "gedurig de vreese des Heeren en goede zeden inplanten". Iedere schooldag moest worden begonnen en besloten met het gezamenlijk zingen van twee psalmen van David. Op maandag, donderdag en zaterdagochtend moest hij de kinderen onderrichten in de fundamenten van de christelijke religie, aan de hand van een vragenboekje vanoudsher daartoe gebruikelijk of een ander boekje daarvoor aan te schaffen. De meester was verplicht het gehele jaar school te houden, zowel in de zomer als in de winter, zolang er minimaal drie schoolkinderen aanwezig waren. Het was hem niet toegestaan om de kinderen voor "geringigheden" verlof te geven, tenzij met toestemming van de kerkenraad of de predikant. Het was de schoolmeester niet toegestaan om land te pachten of aan verpachtingen deel te nemen; hij mocht wel als collecteur optreden. Voorts moest hij zich stipt houden aan de schoolordre van deze provincie. Vanaf 1775 werd het takenpakket uitgebreid met het aankondigen van een kerkenraadsvergadering bij de leden, alsmede nieuw gekozen kerkenraadsleden op de hoogte brengen van hun verkiezing en het bedienen van de maaltijd in de pastorie bij de jaarlijkse classicale visitatie.

    Na de uitgebreide vermelding in 1726 wordt de school of schoolmeester voor een groot deel van de achttiende eeuw niet in de bronnen genoemd. Pas in 1774 volgt een vermelding over de schoolmeester in de acta van de kerkenraad. In dat jaar had de predikant, Gerard van Harsselaar, bij de schoolvisitatie, een grote mond gekregen van de knecht van de schoolmeester. Ook werd in de kerkenraadsvergadering de klacht naar voren gebracht dat Wagter, nog steeds dezelfde van 1726, de school regelmatig dicht deed, soms wel een heel kwartaal lang. Wagter moest op het matje verschijnen en hij beloofde beterschap. Of de knecht iemand was die hem bij het onderwijs assisteerde of een knecht op zijn boerderij was, wordt niet duidelijk. Hoe het lesgeven en het onderwijs in deze periode verder verliep, is uit de bronnen niet na te gaan. Wel is bekend dat de Kuinder schoolmeester Pieter van der Hoek aan het einde van de achttiende eeuw (tegen extra-betaling) navigatieonderwijs gaf.

    In 1801 tijdens de Bataafs-Franse tijd zijn in Nederland staten van de Nederduitsche Scholen opgemaakt. Blankenham had toen 257 inwoners en het toezicht op de school en de schoolmeester werd uitgeoefend door de schoolopzieners, dat wil zeggen de plaatselijke predikant en de kerkenraad. Schoolmeester Jannes Donker ontving een jaarlijkse wedde van 84.19 Cg. Hiervan kwam 50 Cg. uit de kas van het Rentambt van Windesheim, 21.19 Cg. aan uitgangen en 13 Cg. uit de verponding. Als emolumenten had hij het recht van vrije woning, tuin en gebruik van diverse landerijen alsmede de luidgelden bij begrafenissen. Aan schoolgelden ontving hij per leerling per kwartaal tien stuivers en voor rekenaars een Cg. Het gemiddelde aantal leerlingen over de laatste vijf jaar bedroeg 40; kinderen van onvermogende ouders genoten gratis onderwijs. Of Donker zelf les gaf of dit liet verrichten door een hulpschoolmeester wordt in de bron niet vermeld. Hij was op dat moment al een vooraanstaand inwoner in Blankenham en bezat een grote boerderij. In 1800 had hij met 59 koeien de grootste veestapel van Overijssel. Mogelijk had hij toen reeds assistentie van Andries Wenzel. Deze Wenzel werd in 1806 als tweede schoolmeester in Oldemarkt aangesteld.

    De Blankenhammer openbare school was in 1811, toen de Staat van de écoles inferieures werd opgemaakt, van de tweede rang. De achttienjarige Hendrik Pierik was een schoolmeester van de derde rang. Het aantal leerlingen bedroeg in de zomer 30 en in de winter18 leerlingen [deze getallen zijn zeker verwisseld; dus te lezen als 18 in de zomer en 30 in de winter]. Inspecteur Sanders beoordeelde de staat van het onderwijs als tamelijk goed (assez bon); de kwaliteit van het schoolgebouw was blijkbaar iets minder (médiocre).

    Doordat in 1811 de nieuwe gemeente Kuinre werd gevormd, moest de financiering van de school en het salaris van de schoolmeester op een andere manier worden geregeld. Er werd een schoolfonds ingesteld en alle inwoners van Blankenham, dus niet alleen de ouders met schoolgaande kinderen, moesten hieraan bijdragen. Ieder huisgezin zonder uitzondering moest na rato van inkomen/vermogen bijdragen. De rijkste inwoner van Blankenham, Thijs Alberts van Dijk, toen 75 jaar oud, werd voor het hoogste bedrag aangeslagen, namelijk 6 Cg. De laagste bijdrage was één Cg. De totale opbrengt voor het fonds bedroeg 161 Cg. Dat het onderwijs door de betrokkenen moest worden gefinancierd, blijkt ook uit de gemeentebegroting van Kuinre over 1812. In eerste instantie was een bedrag van 110 Cg. per jaar opgenomen voor het salaris van de schoolmeester van Blankenham, maar deze post is op een later tijdstip geroyeerd omdat de uitgave niet uit de gemeentekas behoefde te worden bekostigd. In de jaren daarna kwam in de hoogte van het salaris geen wijziging. Hendrik Pierik genoot in 1815 een wedde van ruim 164 Cg. per jaar en hij had jaarlijks 28 à 30 leerlingen onder zijn hoede.

    In de zomermaanden juli-september 1817 stonden 34 kinderen bij meester Westerhof in-geschreven; 22 jongens in leeftijd varierend van zes tot dertien jaar en twaalf meisjes van vijf tot veertien jaar. Westerhof ontving voor ieder kind vijftien cent schoolgeld per week. Uit deze staat is duidelijk op te maken dat het schoolbezoek vroeger duidelijk seizoengebonden was. In de zomerperiode (hooitijd) een geringer schoolbezoek en in de rustige wintertijd een laag verzuim. In de drukke zomerperiode van 1817 waren er vijf jongens van elf jaar die geen enkele dag de school hadden bezocht. Negen kinderen hadden alle dertien weken van het derde kwartaal de school bezocht. Er was echter geen enkel kind in deze periode zonder verzuim.

    Bij het inspectiebezoek van schoolopziener Wijnbeek in 1840 werd Blankenham beschreven als een klein gehucht met een slecht, bijna vierkant schoollokaaltje, waarin hij mede vanwege het onstuimige weder slechts 20 kinderen aantrof. Zij werden eenvoudig, en goed, door J. Westerhof (fatsoenlijk van voorkomen) onderwezen, "zoover die eenvoudige kinderen noodig hebben".

    Zoals de Blankenhammer schoolmeesters in de achttiende eeuw naast hun schooltaak ook een boerderij bezaten, zo had schoolmeester Westerhof in 1830 in zijn huis een tapperij annex winkelnering. De combinatie koster/voorganger/schoolmeester die we in de achttiende eeuw al constateerden, bestond in de tweede helft van de negentiende eeuw nog steeds. In 1878 ontving onderwijzer Hendrik Venema / 90,- per jaar uit de kas van de kerkvoogdij voor het bespelen van het orgel in de kerk. Dat de rol van het Kerspel Blankenham in de negentiende eeuw nog niet was uitgespeeld, blijkt uit de zeer belangrijke financiële bijdrage in 1882 van / 5000,- voor het bouwen van twee nieuwe scholen. Een ter vervanging van de oude school in de Kerkbuurt en één voor de bouw van een tweede school bij de Lageweg ten gerieve van de kinderen uit het Noordeinde en het Rondebroek. Het kerspel gaf in de jaren 1882-1897 ook regelmatig bijdragen voor de aanschaf van boeken en tijdschriften voor de schoolbibliotheken van beide scholen en stelde bovendien gelden beschikbaar voor prijzen voor de beste leerling (de leerling die de minste uren of dagen had verzuimd). In deze tijd droeg het kerspel nog steeds bij in de salariëring van de onderwijzers en het onderhoud van de scholen. De school bij de Lageweg werd in 1934 buiten gebruik gesteld. De huidige school in het nieuwe land bij de Kerkbuurt, is in 1967 in gebruik genomen.