Op 10-1-1802 had Maria Floris Sul, geb. 22-7-1761, vrouw van Albert
Albertsen Toeter, een voorspoedige bevalling van een zoon, haar negende
kind.
Na drie weken “kreeg zij een zinking in de schouder die na enige tijd op
eene borst schoot, en zweerde”. Zij werd ernstig ziek, had hoge koorts.
“Ten laatste had ze tijden dat zij volstrekt geene spijs konde inhouden.
Nauwelijks was de spijs genuttigd of zij werd uitgeworpen. De
stads-dockter te Campen meende, zij had klieren in de slokdarm en hij
voorspelde de dood”. Twee kundige vroedmeesters in Friesland meenden:
“het scheelde haar in de maage, die geheel verstijfd was”.
Zo verstreek de tijd, maar verbetering was niet te bespeuren. Doch zie,
begin oktober moest hals over kop de vroedvrouw gehaald worden. Ze
baarde een welgeschapen, voldragen dochter, die evenwel geen teken
van leven gaf. Moeder noch de artsen hadden rekening gehouden met de
mogelijkheid van zwangerschap. Vader was ontsteld en verwonderd.
Ieder was opgelucht en meende dat Maria Floris Sul de strijd nu gewonnen
had.
Het uitwerpen van spijs en drank hield op, de eetlust nam toe, maar de
koorts nam niet af”. Pastoor Doorenweerd vreesde dat zij “de tering had,
omdat de lijderes gestadig hoestte, somstijds gansche nachten”.
Een geraadpleegde kundige vroedheer te Zwolle gaf echter nog al hoop
op herstel. Die vroedheer heeft, beter dan de anderen, het gebeurde als
volgt uitgelegd: “zomstijds hebben zwangere vrouwen tijden dat zij niet
kunnen slikken. Dit toeval wordt veroorzaakt doordat de baarmoeder
voor of in de slokdarm trekt en dus eene verstopping voor een tijd bewerkt”.
De hoop op herstel bleek echter valse hoop. Pastoor Doorenweerd besluit
dit deel van zijn dagboek als volgt. “Dog naardat de lijderes 3 of 4
weken nog voor, nog achteruit hadde gegaan, zag men elke dag de
kragten afnemen. Zij wierp gestadig fluimen uit. Ondanks dat zij een
zeer dik, sterk, gezond vrouwspersoon was geweest, stierf zij ten laatsten,
geheel uitgeteerd, op zondag 21-11-1802, juist op het feest der bescherming
van Maria, haar patronesse. R.I.P.”.