Het geslacht Carman, op welken naam talrijke varianten voorkomen, vormde mede een zeer oud
Amersfoortsch geslacht: als eerste daarvan komt voor Hermen Herman Caremanszoone, 1353 schout te Amersfoort, destijds de hoogste functie ter plaatse. Harman Carman Janss., landgenoot van Coelhorst, zegelde 1370 en 1390; dit laatste jaar stichtte hij met Johannes Cairman Woutersz. het tweede altaar in de Sint Joriskerk. Vanaf 1404 komt dit geslacht vrij geregeld voor in de vroedschap, soms met 4 tegelijk, later intermitteerend, voor het laatst in 1653.
Jan Carman gehuwd met Margriete van IJsselt hadden 2 zonen, Jan en Willem. Hoewel blijkens het vorenstaande ook het geslacht Carman een zeer oud was, dat zich minstens nog 2 eeuwen ter plaatse
voortzette, nam de staak van eerstbedoelden Jan weldra den naam en het wapen van de moeder, IJsselt,
over, stellig omdat dit, als riddermatig nog hooger aangeslagen, anders zou uitsterven. Reeds 9 september
1462 werd de oudste zoon als "Johan van IJsselt" beleend met het Stichtsche leen IJsselt, "soe Mergriete,
synre moeder uytgegaen is". Als overgangsvorm komt hij 14 juli 1463 voor als "Jan Kaermans van
IJsselt", toen zijn moeder hem het Hollandsche leen IJsselt schonk, zijn jongere broeder, schepenklerk (=secretaris van het gerecht) onder andere in 1468 als "Willam Karman van IJsselt”. In de vroedschap komen zij voor als Jan en Willam van IJsselt: Jan in 1467 to 1482, Willam 1481 raad en cameraer, 1483 burgemeester. Deze 2 eenige van IJsselts, die voorkomen in de vroedschap van Amersfoort, waren feitelijk echte Carmans. Van het oorspronkelijke, riddermatige geslacht van IJsselt heeft nooit iemand daarin ziting gehad: zij woonden op hun goederen ruim éénviere uur gaans buiten de poorten, kwamen er
ook als praefeodalen adel niet voor in aanmerking.