Person talk:Marten Luderszn (1)


[6 October 2013]

[1]

Bijdrage tot de genealogie van de geslachten Martinius - Oosterbaan Martinius - Luderus (sinds het einde der 18e eeuw Ludérus), door MR . H. F. WIJNMAN .

Inleiding.

De Heer H. W. M . J. Nieuwenkamp plaatste als bijlage achter de door hem in den „Navorscher" van het jaar 1925 gepubliceerde genealogie van zijn familie enkele door mij verzamelde bijzonderheden omtrent het geslacht Luderus, waartoe ik hem gaarne toestemming had gegeven. Intusschen was de Redactie van dit Maandblad zoo welwillend een meer volledige genealogie van vermeld geslacht in haar kolommen op te nemen. Vooraf zij het mij echter vergund een en ander omtrent de ontdekking der oudste generatie's en den samenhang der geslachten Martinius en Luderus mede te deelen. Bij het opvoeren van de stamreeks van laatstgenoemd geslacht, vond ik als eerste van dien naam vermeld Paulus Luderus, kok te Amsterdam. Deze ondertrouwde — geassisteerd door zijn moeder „Marie Pipaert" — te Amsterdam d.d. 22 Febr. 1670 op 27-jarigen leeftijd met Anna de Raaf. De geboorte van Paulus Luderus moest dus gesteld worden tusschen Febr. 1642 en Febr. 1643, en inderdaad trof i k i n het doopboek der Nieuwe Kerk te Amsterdam de volgende doopacte aan : (1642) Den 13 (July) van D. J. Laurentius Coenraet Martensz ) Marike Pijnarts > Paulus. Paulus Pij part j De inteekenacte der ouders was thans gemakkelijk te vinden èn luidde aldus : (D. T. B. Amsterdam 466 f°. 83) „Den 3 Augustij 1641 compareerden als voore Coenraedt Martenss van Campe woon in de Pieter Jacobstraet out 27 jaer gtoon acte van moeders consent & Maria Pipaerts van A. out 21 jaer geasst met haer- vaer Paulus Pipaers op de O. Z. Achterwal etc.; (i. m.) W. K. (d. i . Walenkerk), koek, De geboden sijn in de franse kerk sonder vhindering gegaon; (w. g.) Conrat Matensen, Maria Pipaert". Deze actie gaf echter geen licht over de quaestie waarom Paulus later den naam Luderus heeft aangenomen. Stond deze naam in verband met den voornaam Luder of Luderus, die een enkele maal wordt aangetroffen1 )? Voorloopig bleef dit een open vraag. De doopacte van een tweeden zoon uit het huwelijk van Coenraet Martensz. bracht een verrassing; immers deze luidde aldus (eveneens Nieuwe Kerk): den 4 Augustij (1643) D Roelof Pieterz Coenraet Martensz J Maria Piparls [ Martinus. Franciscus Martinus ) Als getuige fungeerde dus bij dezen doop de dichter Ds. Franciscus Martinius (geb. Kampen 1611), die niet anders dan een broeder kon zijn van Coenraet Martensz. Het bleek mij dat Dr. J. C. van Slee een zeer interessante en lezenswaardige monografie over dezen Eper predikant had geschreven (1904), welke monografie voornamelijk gebaseerd is op de i n 1653 uitgekomen „Epistulae ad amicos" van Martinius. Helaas bezit slechts de Koninklijke Bibliotheek te Brussel een exemplaar van deze „Epistulae", zoodat i k niet in de gelegenheid was er inzage van te nomen. Het boekje van Dr. van Slee is echter voldoende om de familieleden te leeren kennen welke Martinius noemt. De oogst valt niet mee : eigenaardig is reeds dadelijk dat Martinius nimmer de eigennamen noemt, wanneer hij over zijn moeder, broeder en zusters spreekt. Over zijn broeder zegt hij b.v. pag. 366: „frater meus coquinariam exercet, quae medicinae famulatrix est" (van Slee, blz. 77); duidelijk is dat hiermede Coenraet Martensz bedoeld is. Zijn oudste zuster gedenkt hij o.a. aldus pag. 178: „Ego quoque ipse sororem amisi natu maximam, an praemisi dicam. Córte ftay.u()iCio illam xijo rslsin-ija, quia quamdiu vixit, misère vixit " (Verslagen en Mededeelingen Vereen, tot beoef. v. Overijss. Regt en Gesch. 1913, 298 t 0 stuk. blz. 21). Verder noemt hij nog een tweede zuster, te Amsterdam i n 1636 overleden. Na den dood van deze beiden spreekt hij wederom over een oudste zuster, die getrouwd te -Amsterdam woonde (o.a. pag. 473, dd. 12 Mei 1645). Met eenige moeite gelukte het mij i n die stad haar inteekenacte te vinden, welke aldus luidt: (D. T. B. 460, 143) „Den 19 Meert 1644 C. a. v. Mathias Vasseur van Rijssel, hoedemackersgesel, woon op de N. Z. Achterbwall geen ouders hebbende, geasst met sijn oom Charles le Ruys, out 23 jaer & Geesgie Martens van Campe out 22 jaeren geasst met Coenraet Martensz haer broeder op de oude shans; (i. m.) haers moeders csent uytebrengen voort 3 gebodt. Franciscus Martinus tot Epe die vclaert des moeders consent. Dese personen sijn 10 Apri l 1644 getrout tot Diemen door Johannes Boutius predt aldaer; (w.g.) M, Geesien. Martens". Over zijn vader spreekt Martinius nimmer; dezen vond van Slee in n°. 6474 van het Oud-Archief van Kampen (Mr. J. Nanninga Uitterdijk, Register van Charters en Bescheiden in het Oude Archief van Kampen, dl. VIII , blz. 91): „Andreas ten Indijck zoon van Andries ten Indijck en Fransiscus Martini zoon van Marten van Luinenburch-) worden tot alumni aangenomen en bij den Rector van de Latijnsche school voor 200 car. gl. 's jaars in de kost besteed. Sabbathi den l sto n Januari Ao. 1628". Bij van Slee vindt men niet vermeld dat i n de Bijdr. Geschied. Overijssel dl. I X blz. 166 (vgl. Oud-Archief dl. IX , 7110) nog een aanwijzing is te vinden omtrent het beroep van Marien van Luinenburch: een brief van Martinius dd. 11 Oct. 1632 N. S., thans nog aanwezig i n het Archief te Kampen, is n.1. voorzien van het wapen van Martinius: een troffel met de punt naar boven gekeerd op een gouden veld. Vermoedelijk was dus Martinius' vader metselaar. Toegerust met deze wetenschap bracht een door mij ingesteld onderzoek i n het oudste gebodenboek (beginnend 1608) en lidmatenregister van Kampen het gewenschte resultaat. I n het eerste vond ik de huwelijksinteekening van de ouders van Franciscus Martinius en Coenraet Martensz als volgt: „13 Aprilis 1610 Martin Luders j.g. va Ramerslo Kunne Coerts van Diepholt j.d." Terwijl in het lidmatenboek dd. 26 Sept. 1624 vermeld stond: „van de Remonstranten wedergecomen Cunnichien Mariens de huys vrouw Marien de metselaer. D it alles klopte nauwkeurig met hetgeen reeds gevonden was: immers Ramelsloh bleek een klein dorpje te zijn in het vorstendom Lüneburg, even ten Zuiden van Hamburg, het beroep van den stamvader was inderdaad metselaar, zijn zoon Coenraet had zijn naam ontvangen naar diens grootvader van moederszijde, terwijl last not least het ontstaan van den naam Luderus (oudtijds een enkele maal Luderius) verklaard was als iatijnsch patronymicum. Het merkwaardige hierbij echter is dat de eerste drager van den naam, Paulus Luderus, het patronymicum koos van zijn grootvader! Paulus' broeder Marten Coenraeisz voerde dezen naam echter, voor zoover mij bekend is, nimmer; misschien omdat hij bij zijn koksbedrijf niet tevens het vak van apotheker uitoefende. Mejuffrouw C. J. Welcker, de archivaris der gemeente Kampen, was daarop zoo vriendelijk voor mij de Apostillen en het Register der Geestelijke Goederen in het archief harer stad na te zien. Hieruit vielen nog enkele bijzonderheden op te diepen, die ter aanvulling en verbetering kunnen dienen van het weinige dat van Slee mededeelt omtrent de jeugd van Franciscus Martinius. Met de mededeeling hiervan benevens van het testament van Martinius' weduwe zij deze inleiding tot de eigenlijke genealogie besloten. I n de Apostillen 1624—1632 was vooreerst dd. 27 Mrt. 1627 te lezen: „Hebben Schepen ende Raedt de iaerlixe alimentatie van zall Marlen Metzelers iveduwe, so haer tot de summe van vijftijn goltgulden ten respecte haers zoons pnderholts toegelecht is, geaugmenteert ende vermeerdert op vijf ende twintich goltgl.j also sij denselven haren zone desen vergangen winter mede verpleget heeft. Ende sullen deselve vorn. 25 glgl. u it het overschot van de Caemer van de E. Br. Jan Lousen betaelt worden".--henk 12:50, 6 October 2013 (UTC)