Transcript:Haagsma, B. B. Lotgevallen van den heer O. H. Bonnema

Watchers
Year range 1853 - 1853

Haagsma, B. B. (1853). Lotgevallen van den heer O. H. Bonnema en zijne togtgenoten, op reis uit Friesland naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Harlingen: P. Runia.

Scan of book available at: http://digicollectie.tresoar.nl/item.php?object=228&item=1

Note: first draft, work in progress


Lotgevallen van den heer Bonnema en zijn togtgenooten, op reis uit Friesland naarde vereenigde Staten van Noord Amerika

Te Harlingen, ter Boek - en Steendrukkerij van S. HOUTSMA.  


VOORBERIGT

Daar het eene algemeen bekende waarheid is, dat de stroom der landverhuizing naar Amerika meer en meer toeneemt, zoo volgt ook natuurlijk, dat de behoefte aan noodige berigten van tijd tot tijd dringender wordt.

Het is waar, menig berigt van Landverhuizers is alreeds in het licht verschenen; maar zoo menigvuldig als die berigten zijn, zoo verschillend zijn de raadgevingen in dezelve. Ieder schrijver toch heeft zijne bijzondere ontmoetingen en lotgevallen, en immer straalt er iets in dezelve door, dat voor den aanstaanden landverhuizer hoogst belangrijk is.

Deze gedachte bewoog ook ons deze bladeren in druk te laten brengen, terwijl wij daartoe bovendien door onze familiebetrekkingen en vrienden waren aangespoord.

Merkt de lezer somwijlen hier en daar eene spel- of taalfout, hij gelieve zulks toe te geven, daar wij bij de Schipbreuk al onze noodige taal- en woordenboeken hebben verloren.

Dit eerste stukje zal welligt gevolgd worden door een verslag van ons verblijf in den nieuwen staat, wanneer wij daartoe genoeg stof vermeenen te hebben.

Dat deze eersteling dan een gunstig onthaal moge ten deel vallen, en hier en daar nuttige wenken verspreiden, is de wensch van

Prairie la Crosse, State WISCONSIN, den 13 Julij 1853.

DEN SCHRIJVER, B. B. HAAGSMA.

Contents

INHOUD

HOOFDSTUK I.

§ 1. Vermoedelijke Oorzak der Landverhuizing. Verschillende geruchten. Afscheid.
§ 2. Vertrek van Harlingen. 't Nieuwe diep. Noord-Zee. Storm. Zieken. Lowestoft. Reis naar:
§ 3. Liverpool

Hoofdstuck II.

§ 1. Inscheping. Vertrek. Begin der Zeereis. Storm.
§ 2. Orkaan. Redeneringen over de lange reis. Gevecht.
§ 3. Land. Schipbreuk. De nacht. De kapitein verlaat ons. De tweede nacht. Noodweer. Redding. Bahama-eilanden.
§ 4. Verblijf op Groot-Bahama. Inscheping en reis naar Nassau. Verblijf aldaar. Vertrek en reis naar New-Orleans.

HOOFDSTUK III..

§ 1. De Mississippi-Rivier. Orleans. Vaar naar St. Louis.
§ 2. St. Louis. De verdere riviervaart. Galena. Prairie La Crosse.
§ 3. Namen der overleden en in leven zijnde personen.
Namen der Gehuwden.
Kaart van de Bahama-Eilanden.

AAN DEN LEZER.

Het was op het einde des vorigen jaars, dat mijn vriend B. B. HAAGSMA bij mij kwam, ten einde met mij te spreken over zijn plan om met den Heer O. BONNEMA alhier, naar de Vereenigde Staten in Noord-Amerika te vertrekken. Daar de voorwaarden door den Heer BONNEMA gunstig voor ZEd gesteld werden, zoo vond ik niet den minsten grond om het mijn vriend af te raden, te meer daar ik zelf gaarme dat gezelschap mede had willen uitmaken, ware het niet dat banden van ouderliefde mij daarin terug hielden. Vóór zijn vertrek verzocht ik hem om bij hunne aankomst in Amerika, een naauwkeurig en waarheid bevattend verslag aangaande den overtogt en aankomst aldaar van ZEd. te ontvangen, ten einde het dan ten voordeele van zijnen vader door den druk algemeen te verspreiden. Thans het ontvangen hebbende, en mij overtuigd houdende van de echtheid, zoo bied ik den daarin belangstellenden het volgende aan. Dat de uitgaaf daarvan een ruim debiet moge erlangen, is de wensch van mij als uitgever, die ieder Exemplaar van hetzelve eigenhandig heb onderteekend. Kimswerd, den 15 September 1853.

  Lotgevallen Van Den Heer BONNEMA EN ZIJNE TOGTGENOOTEN, OP REIS NAAR DE VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA.


HOOFDSTUK I.

§ 1.Vermoedelijke Oorzaak der Landverhuizing.

Verschillende Geruchten. Ascheid.

Als 't Vaderland zijn gunsten weigert
Aan hem, die werkt en zwoegt en slaaft;
Als drukkende armoed hooger steigert,
Hoe hij ook door natuur begaafd,
Met zijn talenten om moog dwalen,
Toch zijne plannen steeds ziet falen,
En’ t noodlot zijn fortuin begraaft,
Dan zwerft hij eenzaam en verlaten
Langs 't ongebaande vlak der zee,
En vindt welligt in vreemde Staten,
Een leven van geluk en vrêe.

Het was in de laatste dagen van Februarij, des jaars 1853, dat een 92 tal personen in Friesland, zich vereenigden, om als Landverhuizers naar Amerika te vertrekken. De geruchten, die alstoen in omloop waren en de zamenspraken welke over dit onderwerp gehouden werden, gaven ruimschoots stof om een twintigtal werkjes, als dit, te vullen. 

Sommigen roemden het besluit als ondernemend, en beschouwden het als eene zaak, die alleen in staat was de kluisters van armoede en gebrek te ontsnappen en eene bron van welvaart te doen openen.

Anderen in tegendeel, zagen in deze onderneming rinder licht. Deze ontkende de voordeel en die Amerika den Landverhuizer aanbiedt, die noemde ons personen, welke gebrek hadden aan ware vaderlandsliefde, gene zeide : "alle scippen vergaene omtrint, in komt er al ris ien oer, dan mei dij lie oas gjin brieven verstjoere as dij van it laon romme". Enkelden verhinderden deze geruchten zelfs om den togt mede te ondernemen en bleven te huis, om welligt spoedig eene prooi der armoede te zijn.

Dit echter zal welligt de grootste drijfveer geweest zijn van al die Landverhuizers, dat ze zich wilden bevrijden van dien algemeenen achteruitgang, welke zich in ons vaderland zoo duidelijk vertoont

Die gedachte gaf hun kracht, om hunne familiebetrekkingen en vrienden, welligt voor altijd, "vaarwel!" te zeggen, om dien grond te verlaten, waaraan ze met nationale gehechtheid gekluisterd waren, en van die beemden te scheiden, waar Friesche deugd en trouw zich immer schitterend vertoonde.

§ 2. Vertrek van Harlingen. 't Nieuwe Diep. Noord-Zee. Storm. Zieken. Lowestoft. Liverpool.

Vaarwel dan, gij Vrienden! mij dierbaar en lief,
Gij, 't eenigste volk op deez' aarde
Waarvoor in mijne boezem een heimwee ontspruit,
Dat eeuwig zal stijgen in waarde!
Gij, grond mijner Vaderen, gij, dierbaarste P.
Waar eens mijne jaren vervlogen,
Het scheiden van u valt mij moeij'lijk en zwaar,
En 't perst zelfs een traan uit mijn oogen.
'k Aanschouw u, gij scharen! op 't Harlinger strand
En 'k reik u in gedachte de broederhand.

De dag van ons vertrek was bepaald op den 26 Februarij en des morgens 9 ure lag de Stoomboot, genaamd City of Norwich gereed, ons naar Lowestoft in Engeland over te voeren.

Hartroerend was het tooneel voor ons, dat wij daar aanschouwden. Die gespannen oogenblikken tusschen die honderden familiebetrekkingen en vrienden, waarin men elkander nog eens: "vaar wel!" toeriep, waarin wij scheidden van den Frieschen grond, zullen mij nimmer vergeten.

Nooit dobberde ik meer tusschen hoop en vrees dan in die oogenblikken.

Met een stevigen Noord-Ooster voortsnellende, verdween de menigte weldra voor ons gezigt en bleef er niets over dan de Friessche kust, die met sneeuw bedekt, zich als een krijtbank vertoonde.

Wat de inrigting der Boot betreft, deze laat veel te wenschen over. Voor vee mag men dezelve doelmatig noemen, maar voor menschen is het tusschendek slecht ingerigt. Wanneer de reis 13 uren duurt, komt het er minder op aan, maar hoe dikwerf heeft men voor langer overtogt te vreezen. Dit was met ons ten minste het geval.

Om 11 ure reeds, toen wij de Stoomboot, genaamd de Magnet, gepasseerd waren, werden wij door sneeuw- en hageljagt verhinderd onzen koers te vervolgen en wierpen het anker uit. 's Avonds 5 ure eerst, klaarde de lucht en het anker werd opgenomen. Na anderhalf uur zeilens, voelden wij eenen schok die verscheidene angstige kreten veroorzaakte, Wij waren namelijk op de ondiepe gronden, in de ZuiderZee, gestuit en moesten s nachts blijven liggen. Na een’ vervelenden nacht, vertrokken wij des anderen morgens om 7 ure, en bevonden ons een uur later voor het Nieuwe Diep. Het is eene schoone plaats, die, sedert de dagen van Napoleon, zulk een bloeijend aanzien heeft verkregen, en welke zeer gunstig voor den handel gelegen is.

Na dat wij hier eenig vee hadden ingescheept, stevenden wij omstreeks 10 ure in de Noord-Zee.

De wind wakkerde aan, en de zoo statige golven verhieven zich al meer en meer, terwijl door de schommeling der boot, meest allen door de ziekte werden aangetast. Des avonds verhief zich de storm, en ik verzeker het u, dat wij geen aangenamen nacht hadden.

Den 28 Februarij, des morgens van 1 tot 2 ure, dreven wij als een prooi der golven rond, om dat wij, van wege de donkerheid, de haven van Lowestoft niet konden binnen loopen. Door het manhaftig gedrag van den jeugdigen Kapitein, bereikten wij dezelve echter, na dat de heldere stralen der maan het donkere van den nacht hadden verdreven.

Hier te Lowestoft ging het dadelijk aan het ontschepen, waarna wij ons naar het station van den spoorweg begaven. Hier vonden wij tot ons verblijf eene warme kamer, en tot onze verkwikking warme koffij.

's Morgens 8 uur vertrokken wij van daar met den spoortrein, en reden voorbij het schoone dorp Reed Udm met heerlijke Landschappen en Norwich, schilderachtig gelegen in 't hangen van eenen berg.

Hier, op Engelands oost - kust, vonden wij nog al sneeuw en ijs, maar op de westkust niet.

Om 12 uur bevonden wij ons te Eli, waar het vee dat voor de markt te London bestemd was, langs eene andere baan vervoerd werd, en zeker nog wel een' afstand moest afleggen van 4 à 6 uren per spoortrein.

Wij moesten hier tot half drie uur vertoeven, en bezagen onderwijl de stad, tot groot vermaak der inwoners. De houten klompen toch en de zilveren oorijzers baarden veel opzien. Op den bepaalden tijd vertrokken wij van hier en bevonden ons om 5 uur te Peterborough, waar men een station heeft van 160 vt. lengte. Het schoone gezigt over heuvelen en dalen, langs bosschen en beken hield allengs op. De donkere avond sluijer bedekte dezelve en voor den nieuwsgierigen reiziger viel helaas niets meer op te merken. Dit echter weet ik dat wij drie malen de aarde doorkliefden, door middel van Tunnels, die hun aanzijn alleen hebben te danken aan den ijzeren wil van Engelschen ondernemingsgeest.

In den nacht ijlden wij langs de oostkust van Engeland en bevonden ons in den morgen van den 1 Maart omstreeks 5 uur in Liverpools station.

§ 3. Liverpool.

Terstond na onze aankomst te Liverpool werden er pogingen in het werk gesteld, om een geschikt logement te vinden, hetwelk ons na eenige inspanning gelukte. Wij troffen een vrij goed Duitsch huis en herstelden allengs van de geledene koude op den spoortrein. Door de langdurige reis van Harlingen naar Lowestof kwamen wij hier te laat aan om den 2 Maart met de stoomboot te kunnen vertrekken. Al de plaatsen op dezelve waren alreede besteld, en wij vonden ons genoodzaakt 2 of misschien 3 weken te vertoeven. Gedurende dien tijd schaften wij de noodige provisie en kookgereedschappen aan, terwijl de stad nog al iets aanbood, dat den tijd eenigzins kortte. Zoo bezochten wij den 2 Maart het Engelsche wedrennen, wanneer wij per spoortrein eenen Tunnel van een half uur lengte passeerden.

Het kan met regt wedrennen genoemd worden, dewijl alsdan duizenden ponden sterling tot weddingschap dienen. De regel is dat 4 paarden te gelijk langs een grooten afstand galopperen, terwijl het eerst aangekomene winnaar is. Ook bezochten wij vervolgens verscheidene plaatsen van uitspanning, waar wij doorgaans verrast werden door Engelsche vindingrijkheid, maar heel zelden door schoone muzijk en zang. Eene eigendommelijke hardheid straalt in de Engelsche muzijk door. Aan den overkant der rivier Merseij (welke hier voorbij de stad loopt) heeft men de schoone vesting Brighton, alsmede een park dat uitmunt door deszelfs schoone ligging en hier en daar versierd is met schoone beelden uit de Geschiedenis, o. a. dat van den beroemden schrijver, Walter Scott. In de stad heeft men eene Markt van 600 vt. lengte en 100 vt. breedte, benevens schoone kerken, eene groote Beurs met een prachtig standbeeld van den beroemden Admiraal Nelson, enz. Of ons volk hier veel nieuws zag kunt gij u gemakkelijk voorstellen. Dikwijls hoorde ik hen zeggen wanneer men voorbij schoone winkels wandelde: "hea! sjug us, grien gles! blauw gles! read gles! allerhande kleuren". De Friesche vrouwen met hare mutsen wekten het medelijden der Engelschen, zoodat zij zeiden, "ach God! die vrouwen hebben geen haar.

Het schoonste van alles is, voor den vreemdeling het Policie wezen in Engeland, zoodat hij overal voor den somtijds ruwen of zedeloozen inwoner beveiligd is. Te Liverpool houden 9000 Policiedienaars de wacht en zorgen voorbeeldeloos voor orde en rust, alsmede voor het stichtelijk vieren van den Zondag. In die tweede handelstad der aarde heerscht alsdan eene doodelijke stilte, welke den burger in de gelegenheid stelt zijnen God op eene betamende wijze te vereeren.

Het is verder eene stad van ontzettend veel scheepvaart, met dokken die niet voor die van London behoeven onder te doen. Men heeft door dezelve een grooten stroom van landverhuizers, welke hier voor Amerika of Australie ingescheept worden. Ik lees zoo even (6 Maart) in een Duitsch Nieuwsblad, dat er te Liverpool 34 schepen en te London 50 in gereedheid liggen om met landverhuizers naar Amerika of Australie te stevenen, alsmede dat er van 16 Junij tot 31 December 1852 als zoodanig uit onderscheidene havens van Engeland zijn vertrokken: 221.068 personen. Daarenboven zijn de dokken als bezaaid met schepen. Men telde er den 2 Maart j. l. 11000.

De omstreken van Liverpool zijn ook bezienswaardig,

Wij deden ten dien einde een uitstapje naar Aigburth, 3 uren van de stad, langs schoone heuvelen en dalen, die met jeugdig groen prijkende, den reiziger de schoonste gelegenheid geven, de werken der Voorzienigheid te bewonderen. Wij ten minsten waren verwonderd over de schoone ligging der landen waarop het hoornvee graasde. Terug reden wij met eene koets welke getrokken werd door 4 paarden en galoppeer den zoo naar de stad. En wat denkt gij wel dat zuik een koninklijke togt u kost? Dertig cents mijn vriend! Op zulk een toertje moet gij verwonderd staan over de menigte verschijnselen, die men opmerkt. Vooral bij de stad ziet gij heel verschillende kleuren. Terwijl Ladij Henriette zwierig uitgedoscht op haar moedig ros daar henen zweeft, ziet gij een weinig verder de arme Anna met een pijpje in den mond op haar ezel voortstrompelen.

Op den avond van den 11 Maart beleefden wij iets, dat ieder deed ontstellen. Naauwelijks lagen wij ter rust of het gebrom der brandklok klonk ons in de ooren! Het volk stroomde van alle kanton toe en ook wij bezochten de plaats des ongeluks. Het was eene suikerfabriek van ongeveer 300 voet lengte, 30 voet breedte en 40 voet hoogte, welke in lichtelaaije vlam stond. Schrikwekkend verhief zich de vlam; maar nog schrikwelkkender was Rat tooneel, toen men boven op de fabriek eenen persoon bemerkte, die in dezen toestand slechts had te kiezen, levend te verbranden, of door een sprong naar beneden een waarschijnlijken dood te gemoet te gaan. De ongelukkige koos het laatste, stortte zich naar beneden en . . . bleef op de plaats dood. Nog 3 anderen verloren hier het leven. Met behulp der brandspuiten en eene voorbeeldige orde der Policie was de vlam echter weldra gebluscht en bepaalde zich de schade hoofdzakelijk tot het bovenste gedeelte der fabriek.

Eindelijk naderde de dag op welken wij naar het schip vertrokken, om ingescheept te worden, met welke groote gebeurtenis wij een volgend hoofdstuk willen aanvangen.


HOOFDSTUCK II.

§ 1. Inscheping. Vertrek. Begin der ZeeReis. Storm.

Vroeg in den morgen van den 21 Maart werden wij ingescheept. Onze bagage werd juist niet zoo goed behandeld als wij wel wenschten; maar dat is ook de algemeene regel van het zeevolk.

Wat het schip betreft, het was een schoone driemaster, genaamd William and Marij, groot 500 Engelsche tonnen en beroemd als zeer snelzeilend. Maar tusschendeks hadden wij eigentlijk gebrek aan licht, hetgeen in die groote schepen veeltijds het geval is. De naam van den Kapitein was Stinson, een man met een goed zeemans voorkomen; doch in wiens houding men iets opmerkte, dat ik gevoegelijkst Amerikaansche trots noemen kan, en hetgeen men bij het zeevolk nog al dikwerf aantreft.

De lading bestond uit ijzererts, welke zeker voor eene der minsten mag gehouden worden, en verder uit onze bagage en provisie, van welke ieder landverhuizer op een zeilschip zich rijkelijk moet voorzien, omdat zulk eene zeereis zeer verschillend kan uitvallen,

Onder de equipage telde men 86 Friezen, een honderdtal Engelschen en Ieren en 12 Duitschers. De Friezen en Duitschers waren afgezonderd van de overigen. Het gezelschap der Friezen was met 6 personen verminderd, en ik behoef u zekerlijk niet te zeggen, wie het waren. Alleen moet gij weten, dat het een man en eene vrouw met vier kinders waren, die zich te Liverpool hebben beraden het Vaderland weder op te zoo ken. Om welke redenen zij hiertoe hebben besloten is mij onbekend; maar ik reken dat de reis tot aan Liverpool hen niet veel beviel, of welligt was het de luim van een oogenblik. Ten minste weet ik dat de Kapitein en matrozen van het hollandsche schip Jupiter zich in deze zaak slecht gedroegeu.

Op den morgen van den 23 Maart werden wij uit het Dok door middel eener stoomboot op de rivier gesleept. Hier kwam de Doctor aan boord, welke alle passagiers voor geschikt verklaarde om de reis te ondernemen. Wij vertrokken dan den 24, wederom gesleept door eene boot en verlieten die stad, welker eenig en geheel bestaanmiddel handel is. Op den voormiddag keerde de boot terug en wij zeilden met eenen goeden Noord-Ooster langs de krijtrotsen van Engelands kusten, welke eene schoone schakering van licht en schaduw vormen.

Het was de eerste maal, dat wij de zon achter de golven zagen verdwijnen, hetwelk eene van de schoonste natuur-tafereelen is, welke men zich voorstellen kan. Den volgenden morgen, spiegelde zij zich weder prachtig in de oostergolven, en wij dreven langzaam dobberend daarhenen, om dat er weinig wind was.

De beweging in het schip veroorzaakte weldra zeeziekte, waarvan ik en eenige anderen slechts verschoond bleven.

De avond viel en wij begaven ons ter rust, om als in eene wieg weldra in te sluimeren. Maar neen! Vreeselijk verhief zich, om drie ure in den nacht een kreet: o Heere! wij vergaen! in got ijn 't scip! in got ijn 't scip ! was het angstig geroep, in het holle van den nacht. Bijna alle passagiers ontwaakten, en in welken toestand denkt gij, dat wij ons bevonden? Acht sterk gespierde jongelingen, slapende op 4 bovenkribben, rolden door de onderliggers en bezochten, heel onverwacht, hunne onderslapende buren, die daarop genoemden kreet aanhieven.

Den volgenden morgen (26 Maart) misten wij reeds de kusten van Engeland en Ierland uit het gezigt, en bevonden wij ons in den Atlantischen Oceaan.

Het merkwaardige van dien dag was, dat eene lersche dame van eene welgeschapene dochter beviel, van welk kind de vader te zoek was. Onze doctor en vroedvrouw kwamen hier goed te pas.

Het is waarlijk geen wonder, dat men in Engeland het Iersche volk, met den eernaam van vee bestempelt. Deze vrouw betoonde ten minste niet veel menschelijkheid; want toen onze docter haar den volgenden morgen naar haren toestand vroeg, en of zij ook het een of ander noodig had, kreeg hij ten antwoord, dat zij aan niets gebrek had. Drinken had zij ook in overvloed; maar welk drinken, denkt gij? Wisky, mijn lezer, zijnde een zeer bedwelmende drank, brandend als vuur, welken zij als water had gedronken.

De nacht hierop werkte weder op de lachspieren, dewijl eenige Duitschers het tooneel van den vorigen nacht herhaalden.

Waarlijk, geheel verschillende omstandigheden en overdenkingen heeft men op reis; want toen wij in den morgen daaraan ontwaakten, verrees de zon met grootschen luister aan de oosterkim. Kalm en effen vertoonde zich de onmetelijke watervlakte, en het scheen als of de natuur hare krachten zamenspande om het feest van s Heeren opstanding op te luisteren. Lang zaam wendde de kiel zich zuidwaarts. Tegen den avond echter verhief zich de wind al meer en meer, zoo dat wij denzelven weldra een' tamelijken storm konden noemen.

Den volgenden morgen verhieven zich de golven allengskens tot ontzaggelijke watermassa's, die den onervaren passagier dikwijls verontrusten. Als dan vindt hij in het volgende versje eene flaauwe schets van het geheel:

De forsche kiel stort krakend in
D'onpeil'bren afgrond neder,
En mast en zeil en roerpen zijn
Een prooi van wind en weder:
Het bruischend schuim doorstuift de lucht,
De zon verbleekt en t schepsel zucht.

Den 29 Maart hadden wij 2 lijders aan zenuwziekten en eenige aan zware verkoudheid, voor welke eerstgenoemden op zee niet veel hulp is, van wege de gestadige dobbering van het schip. In den volgenden morgen ontwaakten wij dan ook met schrik, toen een der zieken aan zijne treurende naastbestaanden werd ontrukt. Vreesselijk was het tooneel voor den gevoeligen aanschouwer. Het gejammer der beide ouders, broeders en zusters was te hartroerend om door mijne pen beschreven te worden.

Wij verloren met der tijd nog al meer personen van ons gezelschap, van welke gij, achter in dit werkje, eene lijst vindt.

§ 2. Orkaan. Redeneringen over de lange Reis. Gevecht.

Mijn God! wat is de mensch, als Gij uw magt doet blijken,
Als 't luchtruim zich beroert en siddert op uw wenk,
De woedende Oceaan het schepsel doet bezwijken?
Wees Gij dan, Heer! alleen mijn rots waar aan ik denk;
Dan moog' de woeste zee haar koker vrij ontsluiten,
En de arme schepeling in t hol der aard vergaan;
Als 'k op Uw magt vertrouw, dan zal geen dood mij stuiten;
Maar 'k zal herleven en in Uw bescherming staan.

In den morgen van 31 Maart hadden wij weder met een storm te kampen, welke uit het Zuid-Westen kwam.

Op den nademiddag werd dezelve N. W., waarop een orkaan volgde, te indrukwekkend om door mijne pen naar eisch beschreven te worden. Bij zulke gelegenheden heeft de landverhuizer veel ontberingen, dewijl men alsdan bijna niet op het dek verkeeren en veel minder eten en drinken koken kan. Daar bij kan de een zich hier bij veel beter schikken dan de ander. Ten minste op den 6 April, werd mijne aandacht getrokken door eene vrouw van een' man, welke men "wijf in bentjes” noemt, en welk paar heel goed bij elkaar past. Het voorkomen van den man is juist niet heel gunstig. Bij Chineesche oogen, eene eenigzins ter zijde wijkende Napoleons - neus, paart hij eene houding als iemand, die op grond van Lavater's gelaatkunde, geen schuld heeft aan de Julij - revolutie van Parijs. Van de 24 uren ligt hij 22 te bed; de 2 anderen worden door hem besteed om eten en drinken te halen en natuurlijke behoeften te vervullen.

Op den 7 April, bevonden wij ons op 45° N. B. en 20° W. L. van Greenwich. Hieruit kunt gij opmaken, dat het begin onzer reis niet zeer voorspoedig was. Des daags hieraan hadden wij beter gang. Wij zeilden 10 Engelsche mijlen in één uur, dat is 240 in een etmaal, zijnde een afstand van 80 uren of 4 graden.

Op den 10 April werd mijn aandacht getrokken, door de stille bewegingen van het scheepsvolk.

Aan het scheepswerk werd niets verrigt en de matroos zat rustig in zijn testament te lezen. Hieruit kunt gij opmaken, dat de Zondag door het Engelsche scheepsvolk met stillen eerbied wordt gevierd.

Den volgenden dag bevonden wij ons nevens de Azorische eilanden. Wederom zagen wij ons gezelschap met een lid vermeerderd, dewijl eene Iersche dame van eene welgeschapene dochter beviel. Die Ieren! die Ieren, dat is toch een zonderling volk. Zoo even lees ik in een werk van een beroemd Engelsch schrijver het volgende: "door eene barbaarsche staatkunde, zijn vóór twee-honderd jaren, een aantal Ieren naar de kust gejaagd, en hebben hunne ledematen door eene ontberingvolle of harde behandeling den volgenden vorm gekregen: terugstootende gelaatstrekken, vooruitstekende kaken, eenbreeden openmond, ingedrukte neus, uitpuilende jukbeenderen en kromme beenen," en het zoude mij niet verwonderen, of wij eenigen van die schepsels tot onze equipagie hebben.

Op den 12 April zeide de Kapitein dat wij in 5 dagen 900 Engelsche mijlen hadden afgelegd. Des niet temin hoorde men allerlei redeneringen over den tijd der overvaart. Een onzer, juist niet de uitvinder der Stoommachines zegt: "wij kinne Snein in Mendeitenacht ijn Nij-Orliens (New-Orleans,) in dan nog seis of acht dagen is min ijn Miesgjam (Michigan); - en dit alles steunt op berekening van een' arbeider.

Den volgenden dag was het scheepskost uitdeeling. Gij moet weten dat wij halven kost hadden bedongen, zoo lang de reis duurde. Weeks éénmaal deelde men die provisie uit, en wel zoodanig dat de helft van de bedongene maat wel achter de vingers der uitdeelers bleef hangen, hetgeen alles buit was voor Kapitein en Stuurlieden. Ditmaal was een onzer er niet mede te vreden en verweet hij den 1e Stuurman van dief, welke laatstgenoemde het tot eene vechtpartij aanzette.

Een ander onzer mengde zich er mede in, waarop hij van den Stuurman een' groet ontving die niet welkom was. Hij sloeg daarop de hand aan het mes, doch in dezelfde oogenblik schoot de Kapitein toe en werden de partijen meer of min bevredigd. Zeer verschillend waren de aandoeningen bij het gevecht; want eenige vrouwen jammerden "it gjit om dea! it gjit om dea" terwijl verscheidene jongelingen eene goede kaart speelden bij de suikervaten, die door de matrozen waren verlaten om den stuurman bij te staan. Zulke tooneelen hadden wij nog al meer, waaruit gij, mijn lezerwel kunt afleiden, dat men in Amerika niet al die ceremonies in acht neemt, welke het regt in Nederland bijna onuitvoerbaar maken. Somtijds had men onderling nog ook al pleisierige oogenblikken, wanneer wij ons vermaakten met muzijk of iets anders. Op zekeren avond werd op begeerte van den Kapitein een Friesch meisje in nationale of liever provinciale kleederdragt opgeschikt en zoo aan ZEd. voorgesteld, waarmede hij, de stuurlieden en anderen zich zeer vermaakten. Vooral beviel hun het gouden oorijzer met de kanten muts. De Kapitein noemde haar "een militair met een zuidwester" het gouden oorijzer zeide hij was de helm en de zuidwester, dit kunt gij wel raden.

Op dezen avond volgde een God'lijk schoone nacht; ja een bij uitnemendheid, waarop ik werd gedrongen te zeggen:

Wat statige luister verspreidt zich in 't rond
Als 't daglicht in 't Westen verdwijnt;
Wie kent dezen aanblik, wie schildert dien stond,
Waar alies zoo Goddelijk schijnt!
Waar d' aanblik des Hemels den sterveling boeit,
Het watervlak schitterend blinkt,
De nacht uit zijn koker geen nevelen sproeit,
En 't drinklied der brassers niet klinkt:
't Is nacht, het is rust op den eeuw'gen Oceaan,
En 'k blijf in verrukking aanbiddende staan!

Op den 24 April bevonden wij ons op 41½° N. B. en 52½° W. L. v. Gr.

Ik merk op, dat de Kapitein zich nog al veel op de zieken laat voorstaan. De man bezit weinig of geene kennis van de natuur- en scheikunde; maar zijne practische bekwaamheid berust vooral op een klein werkje, het welk onder anderen in zich heeft opgenomen, dat in eene koorts het eten van spekham somtijds zeer aan te bevelen is. Voor dat hij zijne patienten bezocht, studeerde hij in dezen zijnen getrouwen gids.

Hier mede eindigen wij deze paragraaph en willen eene andere aanvangen, rijker van gebeurtenissen maar treuriger van inhoud.

§ 3. Land. Schipbreuk. De Nacht. De Kapitein verlaat ons. - De tweede Nacht. Noodweer. Redding. Bahama-Eilanden.

Daar bonst en kraakt en sleurt de kiel,
En stort op d' afgrond neêr:
En op dien zelfden, naren stond
Gilt elk "behoud ons Heer"!
Men vraagt of ergens redding is;
Men kermt "daar zinken wij"!
Het kind knielt naast zijn Vader neêr,
De Moeder zwijmt er bij.
Maar neen! nog is het einde niet;
De tol is niet betaald;
Een dag, twee nachten en .. en dan?
O God! mijn dichtpen faalt!
De donder knalt langs 't vliegend zwerk!
De bliksem flitst langs d' aard!
En 't schepsel staart vertwijflend rond,
Door niemand? meer bewaard.
Maar is de nood het hoogst, dan is de Heer nabij,
De sterv'ling roept Hem aan en t' al is licht en leven:
O mensch onthoud dit wel, want blijft die dunk u bij,
Dan zal uw Hemelheer u nimmermeer begeven.

Dat was eerst een nacht van blijdschap en vrees, die van den 2 en 3 Mei. Het was 12 uur, toen de wacht van het schip met alle aandacht gespannen was. En waarom? om dat men ieder oogenblik land verwachtte. Wij zeilden vlak west aan, met eenstevigen Noordenwind, en hadden nog slechts 3 á 4 scheepslengten af te leggen, om op de Bahama-bank te stuiten en een gewissen dood te ondergaan. (*) [Zie de koers getcekend met de letter a.]

Maar zoodra men land bemerkte, ijlde de Kapitein naar het roer en wendde in een oogenblik den steven naar het Zuidwesten, en wij waren gered.

Ik dacht in zulke oogenblikken heeft de zeeman wat te verantwoorden, en leerde hier eerst de waarde der Afschaffing van sterken drank op prijs stellen. (+) [De Schrijver is Lid van het Genootschap ter afschaffing van sterken drank, zijnde voorheen Secretaris der afdeeling Arum. Uitgv.] ik verheugde mij dat de Kapitein geen drank voor het scheepsvolk aan boord had, want hoeveel schipbreuken toch, die door eigen schuld voorvallen, door toe te geven aan dien dierlijken lust, blijft een geheim dat eens ontsluijerd zal worden.

Maar vraagt gij (met de kaart bekende lezer) "hoe kondet gij de Bahama-eilanden voor u hebben?" Gij moet denken, mijn vriend! dat de stuurlieden te zuidelijk hadden aangehouden, waardoor wij niet langs de Noordzijde dier eilanden in het Nieuw Bahama-Kanaal konden stevenen, maar dáár, waar de afgrond ons wachtte.

Zoo even zeide ik dat de wind Noord was, zoodat wij het regte vaarwater niet dan met moeite konden bereiken. Het eenigste wat daartoe dienen kon, was terugkeeren en dan er heen te laveren. Maar helaas! terugkeeren scheen onzen Kapitein te mishagen, weshalve hij den koers. Z. O. zette om zoodoende in het New-Providence Kanaal te komen.

's Morgens van den 3 Mei zagen wij eenige kleine eilanden o. a. de kust van Elbow-Keij, maar natuurlijk aan de regterzijde, en rigtten den koers weldra West, toen wij ons namelijk in het Providence kanaal bevonden.

Het was voorzeker veel gewaagd van den Kapitein met een schip dat 17 vt. diep lag, een kanaal van 20 vt. diepte te passeren. Slechts een onbekende rots van 3 vt. was genoeg om ons lot voor altijd te beslissen. En waarlijk! wij ondervonden wel degelijk dat de Kapitein misgerekend had, toen de kiel om 9 uur in den avond met krakend geluid langs het harde zand der Izääks-bank sleurde, naar mijn oordeel nabij de Bemini-eilanden. Wij bemerkten kjaarblijkelijk dat de bodem hevig kneusde. Allen meenden terstond te vergaan. Het gejammer en gedrang was vreeselijk. Hier sprong men in de sloep, zoodat de ijzeren standaards van 5 Ned. duim middellijn bogen als riet, dáár klom men in de masten, ginds werd eene sloep neêrgelaten om, zoo men het noemde, naar de breuk te vernemen, en tusschendeks verdrong men elkander bijna om langs den trap naar boven te snellen.

Omstreeks middernacht namen de schokken der kiel eenigzins af en wij geraakten in ruim water. Zoo erg was de kneuzing der bodem nog niet of wij konden met pompen nog een geruimen tijd boven water blijven. De Kapitein scheen zeker van een ander gevoelen te zijn; ten minste liep hij den geheelen nacht rond om in de sloep te komen, die met matrozen bemand, op een kleinen afstand in zee dreef. Gedurig werd hij echter door het gedrang van 't volk hier in verhinderd.

Den geheelen nacht door werd ijverig gepompt, hetwelk ons levens behoud is geweest; want, toen de Kapitein ons in den volgenden morgen verliet, was dit onze eenigste toevlugt. Hij gedroeg zich zeer kleingeestig. Even van te voren zeide hij nog "pompt gij, zoo leeft gij; maar pompt gij niet, zoo laat ik u aan het noodlot over." En, niettegenstaande allen ijverig doorpompten, begaf hij zich in de sloep, die den ganschen nacht rondom het schip gekruist had. Hij nam daartoe eene geschikte gelegenheid waar, het was namelijk juist op denzelfden oogenblik, dat men de groote boot te water liet gaan; -- op denzelfden oogenblik, dat velen om het zeerst ijverden in dezelve te springen; -- op denzelfden oogenblik, dat een man verdronk; -- op denzelfden oogenblik, dat een ander jongman die de boot mis sprong, doch in dezelve poogde te klimmen, door de bijl der woeste schepelingen zijne vingers verloor en almede verdronk; -- op denzelfden oogenblik, dat men eene vrouw uit de boot in zee wierp, die den toestand der drenkelingen met menschlievende tranen beweende, en insgelijks het slagtoffer dier monsters werd; -- op denzelfden oogenblik, dat een man voor eeuwig van zijne vrouw en kinderen scheidde; -- op den zelfden oogenblik; . . . . . . maar waartoe meer van die ijsselijkheden terug geroepen? Alleen omdat ik naauwkeurig wil schrijven, moest ik mij er toe aanzetten.

In deze groote boot sprongen 3 Friezen n. l. O.Wagenaar van ' Heerenveen, U Bergsma van Kimswerd en J. Roorda van Dantumawoude, verder 17 Ieren en Engelschen, 3 Duitschers en 4 Matrozen. (*) [Deze manschappen zijn kort daarna opgenomen van boord vna het Amerikaansch schip the Polluck, kapitein Entire, en den 6 Junij 1853 te Liverpool aangebragt.]

Voor dat de Kapitein vertrok, had hij eerst het anker laten vallen, opdat wij als offers der golven, geen getuigen van zijne schanddaad konden zijn.

Weldra waren beide sloepen uit ons gezigt verdwenen, en waren er slechts 4 matrozen over gebleven, die ons nog van groote dienst konden zijn. Maar spoedig ontdekten wij dat zij voor ons weinig waarde hadden, wijl zij hunne redelijke kennis verloren hadden. Zij hadden namelijk te veel geproefd van dien drank, welke den mensch weldra in een dier verandert. Een der Duitschers was zoo dwaas geweest hun denzelven te geven.

Wij kapten de ankers en vonden in dezen toestand goed, vlotten te maken, waarop wij onze laatste oogenblikken konden doorbrengen, wanneer het schip zonk. Wij trokken de noodvlag in top en tuurden met arendsblikken rond, of zich hier of daar ook eenig land of een schip opdeed. Eindelijk ontwaarden wij eenen driemaster; maar helaas! zoo blijde wij waren bij deszelfs verschijning, zoo radeloos waren wij bij deszelfs verwijdering.

Zoo naderde de avond, terwijl het weder gestadig ongunstiger werd. Akeliger werd het tooneel, toen het woedend element door het rouwfloers van den nacht overtrokken werd, toen de donder ratelde, de bliksem schichten schitterden, de stormwind loeide en de regen kletterde. De angst der passagiers was groot, zoodat velen zich met touwen aan het vlot bonden, om den dood op hetzelve af te wachten. Onder anderen was er eene jonge Engelsche vrouw, welke het onderling medelijden ten hoogste gaande maakte. In den verloopen morgen was haar man met de sloep verdwenen, terwijl zij in dezen benarden oogenblik ontijdig beviel. Wij besloten om ons leven zoo duur mogelijk te verkoopen en pompten door.

Eindelijk brak de 5 Mei aan, de dag van 's Heeren Hemelvaart. En op dezen dag was het, dat wij Zijne wijze, onzigtbare hand aanbiddend bewonderden. Toen namelijk waren wij met dien dankbaren eerbied vervuld, toen wij in den vroegen morgen land en eenigen tijd daarna een schip ontdekten. O! hoe gespannen waren aller oogen gevestigd naar die hemelstreek, van waar men redding verwachtte. En weinige oogenblikken daarna moest gij die tranen van blijdschap eens hebben zien vloeijen, toen genoemde kiel regt op ons afkwam. Het was een Engelsche strandvonders Schoener the Oracle, Kapitein Roberts Sands, (een neger) van de Bahama Eilanden. Dadelijk werden de vrouwen en kinderen over gescheept en daarna de mannen.

Al onze bagage moesten wij achter laten; maar daaraan dachten wij minder. Het leven te behouden was ons eenigste doel en streven, en daartoe schonk de Voorzienigheid ons Haar zigtbaren bijstand. Den geheelen dag kruiste men rondom het ontredderde schip, om er af te halen wat mogelijk was, hetgeen alles buit was voor den kapitein der schoener. Des avonds zette men de Friezen en Duitschers aan wal, op het eiland Groot-Bahama, welk eiland wij in den morgen reeds ontdekt hadden. Met deze gebeurtenissen willen wij deze paragraaph afbreken, welker inhoud met bloedige letteren in ons geheugen bewaard blijft en eene volgende aanvangen.

§ 4. Verblijf op Groot-Bahama. Inscheping en Reis naar Nassau. Verblijf aldaar. Wertrek en Reis naar New-Orleans.

"Waar bevinden wij ons"? dit was de eerste vraag welke wij elkander deden; want wij wisten toen den naam van het eiland nog niet. Een ieder wapende zich met eenig tuig, om zich in tijd van nood te kunnen verdedigen. Een gedeelte van het volk begaf zich onder den blooten hemel ter ruste, terwijl de anderen de wacht hielden. En ziet, -- weldra werden wij door vijanden omsingeld. Onbeschaamd overvielen ze ons kamp van alle kanten en hoe goed wij ons ook verdedigden, werden toch velen gewond. Maar ik wil uwe weetgierigheid niet langer gespannen houden; -- die onmenschelijke vijanden waren . . . . Muskito's, eene soort van vliegen, welke in de warme luchtstreek den reiziger dikwijls overvallen, zoo dat hoofd en handen geheel overdekt worden met hunne eenigzins vergiftige steken.

Des morgens van den 6 Mei, gingen eenigen onzer uit op eene verkenningsreis, en moesten, van wege de digtheid van 't kreupelbosch, dat geheel het eiland bedekte, de rotsen langs het strand passeren. Weldra ontdekten wij op de Noordzijde van het eiland iemand, die ons rustig naderde. Het was gelukkig de Agent of Burgemeester van het eiland, die zeker van onzen toestand onderrigt was geworden. Hij ging mede naar onze legerplaats en deed verder onderzoek naar al het voorgevallene. Spoedig werd ons water en scheepsbeschuit bezorgd, hetgeen voor ons eene lekkernij was, zoo als wij het zelden smaakten. Gedurig kwamen er visscherlieden aan, die ons eenige verkwikking bezorgden.

Des namiddags deden wij op nieuw een togtje langs de kust, en vonden gebouwen zoo als in sommige streken der provincie Noord-Braband. Zij werden bewoond door blanken en negers, welke zich allen even voorkomend iegens ons betoonden, gastvrij ontvingen door ons te onthalen op meelkoek, visch en spek, en die zich schaamden iets voor het genotene te ontvangen.

Bijzonder aardig kwan het mij voor, dat eene vrouw die op een' wiegstoel zat, met den eenen voet zich zelve en met den anderen haar kind wiegde.

Op dezen dag ging ons verlaten schip eerst te gronde. Het volk, dat op hetzelve gebleven was om te pompen, waaronder ook Friezen, sprong in eene sloep der schoener. Een onzer echter had door vertwijfeling de beradenheid niet de anderen te volgen, en zonk met het schip naar den afgrond. Hij zou zeker omgekomen zijn, zoo men hem niet spoedig gegrepen had, toen hij half bewusteloos boyen kwam. Des nachts logeerden wij weder onder den blooten hemel, en werden er des anderen morgens eenigen afgehaald, om hen op last van genoemden Agent, naar de stad Nassau (op het eiland New-Providence), te voeren, alwaar onderscheidene Consuls wonen. Hun koers vindt gij op de Kaart aangeduid met de letter b.

De overige personen, (waaronder ook ik) bestaande uit een 44 tal, bleven dezen dag nog op het eiland, en verkwikten zich met oesters en helder bronwater.

Des nachts daaraan, werden wij op 2 vaartuigen ingescheept, welke den koers volgden, geteekend met de letter c.

Gedurig werd hier en daar provisie ingekocht, wijl men hier op ééne plaats niet veel heeft; maar alles uit Nassau komen moet. De bevolking der Bahama-eilanden leeft zeer arm, zoo dat men er geene rijke winkeliers vindt.

Al de Bahama-eilanden staan onder Engelsch bestuur. Slaven zijn er niet; -- de neger leeft er even vrij en onafhankelijk als de blanke inwoner.

De kost op ons scheepje bestond uit rijst of boekweit met spek, visch of schildpaddensoep.

Onderwijl zette men ons ook wel eens aan wal, waar een blanke inwoner mij o. a. heeft verteld, dat alhier, vóór 2 maanden, 215 man schipbreuk leden, welke ook allen over Nassau naar New-Orleans vervoerd waren. Van dat schip was de kapitein niet de eerste, maar de laatste, die het schip verliet.

Zoo avanceerden wij tot den avond, van den 12 Mei, wanneer wij de haven van Nassau in 't gezigt hadden. Schoon was het tafereel, dat de nieuw gebouwde stad, verlicht door de schitterende avondzon, voor ons opleverde; -- voor ons, die een vijftigtal dagen van de maatschappelijke zamenleving waren afgezonderd. -- Des morgens van den 13 Mei, werden wij aan wal gezet en naar een welingerigt gebouw geleid, waar wij ons met spijs en drank goed verkwikten. Thans waren wij verblijd, dat wij niet in de boot gesprongen waren; want ons lot was zeker gunstiger dan dat van de 3 verdwenene Friezen. Daarbij hadden wij nog al eenige losse kleederen, terwijl ik een van de vertrokkenen heb zien gekleed met één broek, door middel van een riem vast gemaakt, zonder jas of buis aan, met één en een halven klomp, en -- zonder provisie voor zulk een wisselvalligen togt.

Het eiland New-Providenee behoort tot de Bahama-eilanden en staat dus mede onder Engelsch bestuur. De inwoners bestaan uit blanken en negers, of liever koperkleurigen en hebben een welvarend bestaan. Zij betoonden zich zeer milddadig jegens ons en voorzagen door bijeengebragte gelden, rijkelijk in onze noodigste levensbehoeften. In wel te doen schijnt iedereen hier eene eer te stellen, en hunne daden hebben den stempel dier Christelijke Godsdienst, welke zij met hunne woorden belijden.

Men heeft hier Baptisten, Episkopalen, Quietisten enz. Op Zondag den 15 Mei bezochten wij eene der kerken, en mogten op het Pinksterfeest dus onze stille verzuchtingen met de Gemeente tot Hem opzenden, Die ons zoo klaarblijkelijk had beschermd, wanneer de doodsangst onze harten beklemde.

Onder de merkwaardigheden der stad behoort vooral een schoon Columbus beeld. Men leest op het voetstuk "Columbus" en een weinig lager "1492" zijnde het jaar waarin die groote man Amerika ontdekte en zoo doende eene rijke bron van welvaart opende voor de bewoners der oude wereld.

Het was een weinig Oostelijk van hier op het eiland St. Salvador, dat hij eerst den voet aan wal zette. Verder heeft men hier een fort genaamd Charlotte, dat geheel in eene rots uitgehouwen, met een tal van onderaardsche gangen en zalen is voorzien en zeker een meesterstuk van vestingbouwkunde mag genoemd worden. Men heeft mij onder anderen laten bezien de onderaardsche zaal, waarin de spaansche Gouverneur zich ophield, toen het fort aan de Engelschen Overging.

De kosten van ons verblijf kwamen op rekening der reederij van ons verloren schip en beliepen nog al iets, wanneer gij voor een 200 tal personen, iederen dag rekent: 1? brood, 1? vleesch of spek, 3 ons rijst, 1 ons suiker en, ons ⅓ ons koffj. Bovendien deelden de inwoners aan feder' persoon mede: 1 witte buis en broek, 1 hemd, 1 hoed en 1 paar schoenen, terwijl wij bij onze afreize ieder nog 1 Dollar ontvingen.

Den 1 Junij was de dag van ons vertrek, en na den Doctor aan boord te hebben gehad, stak men met een stevigen Noord-Ooster in zee. Het was thans vrij wat vrediger op het schip dan gewoonlijk, dewijl de Ieren met een anderen schoener vertrokken. Ook bleven er een twintigtal Ieren en Duitschers achter, welke later zouden worden afgehaald.

In den nacht van 1 en 2 Junij zeilden wij om den Noordhoek der Berberij eilanden, en rigtten toen den koers Z. W. gelijk gij op de kaart kunt zien aan den lijn, geteekend met de letter d.

In den volgenden nacht passeerden wij een' vuurtoren welke op eene der groepen van de Salt-Keij-Bank staat, en bevonden ons op den middag van den 3 Junij in de Golf van Mexiko. Den volgenden nacht omstreeks drie uur stevenden wij om het laatste dier eilanden welke Florida omsingelen, wanneer wij N. W., dat is regelregt op de Missisippi aanzeilden.

Hier moet ik iets invoegen dat voor ieder' Fries laakbaar en der verlichte 19e eeuw tot schande is. Op den 3 Junij n. l. was het de dag des Heeren, wanneer het den sterveling betaamt denzelven in stillen eerbied door te brengen. En weet gij, wat de Kapitein tegen mij zeide? "Het verwondert mij, dat uw volk van daag niet in den Bijbel leest." Gij zijt zeker alreeds nieuwsgierig, wat ons volk wel verrigtte. Wel, men lag schier den ganschen dag op het dek, even als het vee in de weide. Slechts bij weinigen had het gevoel van Godsdienst nog zooveel kracht, dat zij het beste aller boeken, de getrouwe gids op de dikwijls moeitevolle levensbaan, ter hand namen.

Waarlijk, mijn lezer! ik heb dikwerf opgemerkt, dat wij in het stichtelijk vieren van den Zondag, verre bij de Engelschen ten achteren staan. Zelfs menige kleurling beschaamde ons in dit opzigt.

Op Dingsdag avond, den 7 Junij, hadden wij een vuurtoren der Missisippi in 't gezigt en waren van wege de doodelijke stilte des anderen morgens nog 2 à 3 uren van denzelven verwijderd, toen eene rivierboot die hier rondkruiste om de schepen hooger op te voeren, ons op sleeptouw nam.

Weldra bereikten wij die gewenschte kusten, en hiermede willen wij dit hoofdstuk afbreken, als zijnde het einde der zeereis en een volgend aanvangen.

HOOFDSTUK. III.

§ 1. De Missisippi Rivier. Orleans. Vaart naar St. Louis.

En, in die gindsche scheem'ring. .
Ziedaar! dáár blaauwt de kust!
En 't is of 'k in dee'z stonde
Mij zelf niet ben bewust.

Daarvoor mij ligt mijn doelwit,
Mijn streven vóór en na,
En sla 'k mijn oogen rugwaarts . . .
Mijn lezer, . . . ik verga!

Daarvoor mij ligt de toekomst
In al haar glans en pracht,
En achterwaarts 't verleden,
Zoo donker als de nacht.

'k Verlaat u, hoofd der zeeën!
Uw glans bekoort mij niet;
'k Zie in die groene beemden
Gelukkiger verschiet.

Het was, zoo als ik boven zeide, op den morgen van den 8 Junij, dat wij de rivier binnen liepen. De mond derzelve is hier ongeveer 400 voeten wijd, en met riet of ander groen bedekt. Ongeveer drie uren sleepte men ons de rivier op, toen de boot terug keerde om weder andere schepen op te sporen.

Wij wierpen hier het anker en vertoefden tot den avond op deze plaats, toen de boot met een driemaster terugkwam. Een drietal schepen werd door dezelve de rivier opgestoomd.

Verwonderd staarden wij rond naar de prachtige rivieroevers, welke hier met weelderig groen en daar met liefelijk woud bedekt, eene schoone schilderij vormen.

Nu en dan stevenden wij tegen een kolossalen boomstam, welke hier in menigte de rivier afdrijven, waarop de vrouwen al weder kermden, meenende, dat de rotsen der Bahama-Bank zich ook in de Missisippi bevonden.

In den nacht bleef de machine ontredderd staan, hetgeen echter spoedig geholpen werd.

In dien tusschentijd evenwel geraakte de boot zoodanig in de takken eener reusachtige wilg verward, dat men met bijlen moest komen om dezelve te kappen.

Op den volgenden morgen hoor ik van onzen Kapitein, dat de kleine boot met manschappen van de William and Mary gered is, en dat het volk zich in eene der havens van Amerika bevindt. De Kapitein heeft verslag gedaan van de schipbreuk, en men las in de Couranten o. a. het volgende "het schip William and Marij is bij de Bahama-eilanden te gronde gegaan. Een 200 tal passagiers hebben hunnen dood in de golven gevonden. Slechts de Kapitein en weinige manschappen hebben hun leven met de sloepen gered. Zoo vlug zonk het schip, dat de Kapitein moeite had er vroeg genoeg af te komen."

Zoodra wij dit hoorden zond onze Kapitein per telegraaph berigt naar New-Orleans, dat de zoogenaamde verongelukte passagiers de rivier opkwamen.

Op den 9 Junij ontmoetten wij weder schilderachtige omstreken, doorweven met rijke suikerplantaadjes en schoone bosschen; terwijl hier en daar nieuwe dorpen verrezen of anderen vergroot werden. Allerwege vertoonde zich rijkdom en welvaart. Armoede heb ik nog niet gezien in Amerika. Als men wil, behoeft men voor dezelve niet te vreezen, want een werk- of ambachtsman yerdient hier wel tweemaal zoo veel als in Friesland, en kan hier zoo goedkoop wel leven.

Zoo avanceerden wij tot in den nacht, als wanneer wij ons voor New-Orleans bevonden. Met het aanbreken van den dag (10 Junij) lag die zetelstad van den handel der zuidelijke staten daar voor ons. Schoon was het gezigt bij de gulden stralen der morgenzon. Die kolossale, meest witte gebouwen, met hunne platte daken, die honderden reusachtige stoombooten, en die weelderige oevers aan gene zijde der kronkelende rivier, leverden een onovertrefbaar tafereel op.

De bedrijvigheid aan den rivierkant is groot. Dikwijls wordt uwe verbeelding weggesleept naar verloopene tijden of andere landen, en waant gij u op plaatsen te bevinden, van welker grootheid de Geschiedenis alleen melding maakt; dan voornamelijk, wanneer hier eene boot gereed ligt naar Alexandria, Cairo, Memphis of Bethlehem te stevenen, dáár eene vertrekt naar Amsterdam, Waterloo en Moskow, alle steden welke in de Vereenigde Staten zijn gelegen, en ginds eene van 250 paardenkracht naar Rome en Milaan stoomt. Wij werden verder de stad binnen getrokken, waarop wij gelegenheid zochten om naar St Louis te vertrekken.

Men heeft hier eene Duitsche vereeniging ten behoeve der landverhuizers, van welk gezelschap een Agent ons zeer ten dienste stond, zoodat wij des anderen daags gelegenheid hadden deze stad te verlaten. Wij ontvingen door zijne bemoeijingen uit de kas der Gemeente provisie voor den overtogt en ieder 5½ Dollar, makende eene som van 440 Dollars. (*) Een Dollar is f 2-30.

Op den avond van 11 Junij was men druk aan het werk met inschepen. Het is een aardig gezigt de beweging op zulk een druk oogenblik. De vrije Amerikaan, de stijve Engelschman, de gezellige Duitscher, de levendige Franschman en de logge Spanjaard verliezen hier hunne eigenaardigheid en zoeken slechts eene goede plaats op de boot. Hier ziet gij een troep landverhuizers in aantogt en dáár een jager met eene Amerikaansche spekhan op den schouder, waarnaast een fiksche hond loopt, die op dit oogenblik neer om de han dan om den Heer denkt.

New-Orleans heeft waarlijk schoone straten en prachtige gebouwen. Men heeft mij o. a. een gebouw aangewezen, met welks stichting men bezig was en voor beurs, bank enz. zoude dienen, De kosten van hetzelve beliepen vijf-en-twintig millioen Dollars, van welke één millioen tot legging der fondamenten.

Dáár echter, waar de stad minder aangebouwd is, heeft men ook wel straten, welke den reiziger schijnen toe te roepen, "kom over en help ons"! Om 6 uur kondigde de klok der boot het vertrek aan, en wij verlieten welgemoed deze eersteling der Zuidelijke Staten.

Wij hadden de volgende dagen schoone gezigten op de rivieroevers, welke overal met heerlijk lentegroen prijkten. Nu eens zagen wij langs dezelve schoone plantaadjes en daarachter trotsche eikenbosschen, en dan weêr digt begroeid bosch tot op den oever, ja zelfs tot 20 à 30 vt. in de rivier. Die riviervaart verveelde mij niet; die duizende kronkelingen leverden ieder oogenblik iets opmerkenswaardig. Wij ontmoetten vooreerst de stad Baton-Rouge met 3000 inwoners, op een' heuvel gelegen van 30 à 40 vt. hoogte, het welvarende dorp Waterloo, alwaar wij hout innamen voor de boot. Hierbij merkte ik een aardig geval op. Eenige Amerikanen namelijk bepraatten eenen slaaf, aldaar dienende, met de boot te ontvlugten om zoo het vrije leven te genieten. En laatstgenoemde nam die gelegenheid ook waar, over welk geval velen zich verheugden; want ieder Amerikaan zegt, "de mensch is een vrij wezen" en velen zoeken die vrijheid met woord en daad voort te zetten. Anderen integendeel zeggen wel met een voornaam Amerikaansch Staatsman van vroegeren tijd "ik zal iederen polsslag van mijn hart aan de vrijheid wijden" maar bij welken het doen dikwijls vergeten wordt. En, van daar nog dien slavenhandel in de Zuidelijke Staten.

Op den 13 Junij passeerden wij de stad Natches, een aanleg der Franschen met 8000 inwoners. De rivier is hier van 90 tot 300 vt. diep.

De boot hield hier even stil, zoodat wij gelegenheid hadden ons van eenige verversching te voorzien.

Wij bemerkten, dat de winkeliers hier geene broodmaar eene geldwinning hadden, -- want te New Orleans, betaalde men voor de Flesch Wijn 12, doch hier 25 Cents. (*) [Een Dollar heeft 100 centen]

's Morgens van den 14 Junij hadden wij geen 300 vt. water onder de kiel, maar slechts 5 á 6 vt., wanneer wij op een zandbank stuitten. Weldra geraakten wij weder los en bevonden ons weinig tijd daarna te Vicksburgh, eene Stad met 5000 inw., romantisch gelegen op heuvels van 300 vt. hoogte. Men heeft hier rijke plantaadjes.

Op den avond van den volgenden dag ontmoetten wij de bloeijende stadjes Napoleon en Victoria, en op den morgen daarna Helena.

's Nachts van den 16 en 17 Junij stevenden wij voor bij Memphis, eene zeer bloeijende stad met 12000 inw.

Eenigen tijd vroeger had men een passagier op een diefstal betrapt. Hij wist namelijk heel behendig eene beurs met 9 Dollars uit den zak van een' persoon te nemen, die sliep, hetgeen de Stuurman gelukkiglijk zag en hem dadelijk deed binden. Na dat men hem eene fiksche les gegeven had over het schandelijke dezer daad, liet men hem los, op voorwaarde om niet van de boot te gaan. Maar hij scheen weinig gerust gesteld te zijn, want toen wij den volgenden morgen digt langs den oever der rivier stoomden, sprong hij in den stroom en zwom naar den wal.

Op dezen dag geraakte de stoomketel ontredderd, als mede de slagraderen, welke laatste ontzettend veel hebben te lijden van de groote boomstammen, die langs de rivier drijven en dikwijls onder dezelve geraken, Wij bleven den ganschen nacht liggen, als wanneer dezelve hersteld werden.

Men heeft hier velerhande ambachtslieden aan boord, die eene goede daghuur genieten. Onder anderen verdiende de timmerman 40 Dollars in de maand.

's Avonds van den 18 Junij waren wij te New Madrid, een stadje met 500 inw., hetwelk vroeger hoog op eene rots lag, doch door eene aardbeving in 1811 laag gezonken is.

Den volgenden morgen stoomden wij voorbij kalken ijzerbanken, op welke laatsten de stad Columbus ligt. Op den voormiddag waren wij nevens de rivier Ohio en legden te Caïro aan.

Den 20 Junij stevenden wij den geheelen dag langs heuvelen van 3 á 400 vt. hoogte, begroeid met hoog en laag bosch, en bereikten in den vroegen morgen van den 21 Junij de stad St. Louis.

§ 2 St Louis. De verdere Riviervaart. Galena. Prairie la Crosse.

De Zwitser moog' zijn Alpen roemen
Als hij de schoonheid zlngt van 't land,
Romein zijn Appennijnen noemen
"Een kunststuk van des Scheppers hand",
De Rus boog' op het barre Noorden,
d' Amerikaan boogt ook op oorden:
Hij spreekt van 't Missisippi strand.

Waar zich die hoofdstroom statig kronkelt
Langs heuvel, dal en lieflijk woud,
Waar 't oog des reizigers staâg fonkelt
Als hij dien zee van groen beschouwt
Met honderden van heuveltoppen,
Besproeid door milde regendroppen,
En 't vee graast onder 't lomrijk hout.

Dààr ziet de mensch in ieder kronkel
De grootheid van den Schepper aan,
Bij 't zinverrukkend stergefonkel
En 't schittren van de zilv'ren maan.
Roem Zwitser of Italianen!
Ik roem met alle Amerikanen,
En nimmer zal die roem vergaan!

Daar ligt die nieuwe stad met hare schoone gebouwen, op welke een 200 tal stoombooten corresponderen. De handel van het groote Missisippidal vormt hier een centrum, dat welligt spoedig met den zeehandel van Liverpool kan wedijveren.

Onder hare talrijke logementen betrokken wij een Duitsch gasthuis, al waar wij juist niet zeer voorkomend werden behandeld. Het was zelfs zoo erg, dat de waard het logeergeld vooruit betaald wilde hebben, waarop wij terstond naar een Fransch logement vertrokken en vrij wat beter behandeling genoten.

Men merkt hier dikwijls op, dat de geborene Amerikaan de meest regtschapene man is, van al de natien, die het land overstroomen. De jongere landverhuizers denken al te veel aan de Amerikaansche spreuk "to make moneij" (geldmaken,) en hebben dikwijls te groote verwachtingen van de voordeelen des lands.

St. Louis mag voorzeker eene schoone stad genoemd worden, vooral wanneer men bedenkt, dat zij eerst sedert 1764 opgebouwd is. Men heeft er op de vele kruisstraten kolossale en uitmuntend schoone gebouweu, die geheel volgens eigene regelen van bouworde zijn opgetrokken. Een gewone barbierswinkel alhier wedijvert in luister met den winkel van Sinkel te Leeuwarden. De bevolking der stad is 82744. In 1840 telde men er 16000 inw.

Wij ontmoetten hooger de rivier op nog al verscheidene stoombooten, de eene grooter dan de andere. Die rivierbooten gelijken over het algemeen niet veel naar vaartuigen, wanneer men ze op zekeren afstand ziet liggen. Alleen aan de kolossale schoorsteenen zou men het moeten zeggen; want stel u eene groote platboomde praam voor, 2 à 3 vt. met de hoogste punt boven den waterspiegel, waarop een kasteel gebouwd is, waarvoor Frankrijks beminde? Keizer zich niet behoefde te schamen, dan kunt gij u eenig denkbeeld van deze stoombooten vormen. Van al die stoomers is de Izaäk-Newton de grootste, die zich in de nieuwe, als mede in de oude wereld bevinden. Dezelve is 445 vt. lang en 85 vt. breed, welke correspondeert op Albanij en New-IJork. Over de snelheid van sommige rivierbooten moet men zich verwonderen, hetgeen gij uit het volgende kunt afleiden. De afstand van St. Paul tot Galena is 385 Engelsche mijlen of 128 uren 20 minuten gaans, en deze overvaart is door den stooner de West-Newton geschied in 24 uren 7 minuten. Wij vertoefden hier 5 dagen, en na de noodige gereedschappen aangekocht te hebben, vertrokken wij den 25 Junij met eene boot naar de stad Galena in noordelijk Illinois.

Op den morgen van den 26 Junij waren wij de Missouri rivier reeds gepasseerd, en bevónden ons in het heldere Missisippi water, dat tot hiertoe bezwangerd was met het troebele vocht van dien nevenstroom. Wij passeerden de schoone steden Hannibal, Quinci en de door Joden aangelegde stad Navȯo.

Den 27 dezer bevonden wij ons te Burlington, de voormalige hoofdstad van Jowa, zijnde welvarend en schoon gelegen voor den handel. Des anderen morgens stevenden wij voorbij Davenpoort, eene nieuwe stad met 2000 inw, waar iemand op den rivieroever stond en ons vroeg "wer komme jimme wei?” Wij wisten reeds welk landsman het was, en antwoordden hem op zijne onverwachte vraag. "Ik bin fen Wolvegae zeide hij ten slot. Hij was de eerste Fries, die wij in Amerika aantroffen. Hollanders hadden wij er reeds in onderscheidene steden ontmoet.

In den vroegen morgen van den 29 Junij bereikten wij Galena, op welke plaats wij ons eenigen tijd ophielden. De stad ligt aan de Fever rivier, zijnde een zijtak der Missisippi. In en om dezelve heeft men een tal van heuvelen en dalen, die een romantisch gezigt opleveren, en welke met loodmijnen doorweven, den inwoners een ruim bestaan verzekeren.

Den volgenden dag (30 Junij) vertrokken wij van hier, met achterlating van de vrouwen en kinders, ten einde eene geschikte plaats voor onze vestiging te zoeken en aldaar eenige hutten op te slaan.

Wij stoomden zoo voorbij de stad Dubuque, schoon gelegen tusschen hooge blufs en de rivier, en bevonden ons den volgenden middag te Prairie la Crosse.

Het is eene nieuwe stad of slechts een aanleg derzelve, met eene kerk, verscheidene winkels en andere gebouwen. Vóór 7 jaren was het eene onbewoonde prairie. De heer Levi, een Jood, kocht deze vlakte voor eenen geringen prijs en speelt thans eene zeer winstgevende rol door het verkoopen derzelve.

Des avonds bezagen wij een gedeelte der vlakte; doch bevonden, dat dezelve voor stichting eener stad beter is dan tot bebouwing, van wege de hoeveelheid zand, dat men in den grond aantreft.

Door ongesteldheid van den Heer Bonnema konden wij eerst den 5 Julij een nieuw toertje doen.

Men voer naar de overzijde der Missisippi in den staat Minesota, welke nog niet opgemeten is en kwam den volgenden avond terug met berigt, dat men uitmuntend land had aangetroffen, doch ongeschikt gelegen voor het vervoer der waren. Den 7 bezocht men eene andere vlakte, zuidelijk van de stad, aan deze zijde der rivier. Ook daar merkte men gebrek aan comminucatie op.

Den 9 trok men op nieuw naar Minesota en de Heer Bonnema kocht bij voorraad, van een Duitscher, een huis met 80 acres land, 3 mijlen van de rivier verwijderd.

Op den 13 Julij bezocht ik ondertusschen de stad Anna Losky, 7 mijlen noordelijk van hier aan de Black-river (Zwarte-rivier). Het is een schoone aanleg, met 100 inwoners, op eene hooge vlakte, gelegen tusschen de rivier en blufs, die twee uren oostelijker liggen. Drie mijlen van hier heeft men uitmuntend land dat nog niet verkocht is. Een Hollandsch Heer van afkomst, regelt de zaken alhier, alwaar voor één jaar zich nog geen mensch bevond.

Ons plan is den 15 Julij naar het gekochte land te vertrekken, en zien in deze gebeurtenis het einde van onzen pelgrimstogt, waarmede wij dit werkje willen besluiten.

Volgens later berigt, ontvangen van Hendrikus de Boer, dd. 25 Julij, heeft de Heer Bonnema aangekocht, nog eene oppervlakte van 800 acres land. (*) [Een acre is , bunder, of ruim een pondemaat.]

Uit de Hollandsche kolonie Sheboijgan (Nd. Amerika) schrijft men van den 2 Augustus, dat de 66 Friezen, die van de 86 zijn overgebleven, welke zich op het schip William and Marij bevonden, toen hetzelve aan de kust van Florida verongelukte, -- landerijen hebben aangekocht in de vruchtbare landstreek der Black-rivier, in la Crosse Countij, en zich aldaar hebben gevestigd. Dit is de 5de Hollandsche nederzetting in Wisconsin; la Crosse is gelegen in de Town en Countij van denzelfden naam, aan de Missisippi rivier, en eerst voor een paar jaren, als bij tooverkracht, uit de wildernis verrezen. Zie Leeuwarder Courant, dd. 7 September . j. l.


§ 3 Namen Der Overledene Personen.

Datum Namen Ouderdom in Jaren
30 Maart Gerrit Tuinenga 3
2 April Hendkik Spanjer 32
3 -- -- Antje Tuinenga 10
5 -- -- Trijntje Graafsma 1
7 -- -- Sikke Sikkema ¼
12 -- -- Boukje Kooistra
18 -- -- Lijkle Tjalsma 18
29 -- -- Maaike Sikkema 3
2 Mei Rinske Westerhuis 4
11 -- -- Pieter van der Tol 35
16 -- -- Jacob S. Kooistra 43
26 Junij. Sjoerd Tjalsma, Jr. 3

Namen van de in Leven zijnde Personen.

Oepke H. Bonnema Cornelis Ploegsma
Dr. J. K. van der Veer Bertus Hofstra
B. B. Haagsma Jan van der Ploeg
Jelle Gerzema Marten van der Ploeg
Gerrit Molenaar Hendrik Kas
J. Jansen Tjipke Algera
D. Zwicht Pietje Hollander
Pieter Salverda Sijtske Heemstka
Hendrik Rienks Grietje Jansonius
Bienze Rienks Metje van der Ploeg
Dirk Kuiken Boutje van der Ploeg
Sjoerd Bekius Maatje van der Schaaf

Namen der Gehuwden.

ARJEN WESTERHUIS, met vrouw en 4 kinderen.
BOUKE GRAAFSMA, met vrouw en 1 kind.
HERKE de JONG, met vrouw en 2 kinderen.
JOHANNES STEENSTRA, met vrouw en 3 kinderen.
SIEBEREN WESSELIUS, met vrouw en 3 kinderen.
JOHANNES TUINENGA, met vrouw en 3 kinderen.
SJOERD TJALSMA, met vrouw en 5 kinderen.
Wed. JACOB J. KOOISTRA en 3 kinderen.
RIENTS SIKKEMA en vrouw.
HENDRIKUS de BOER en vrouw.
JAN BALKSTRA en vrouw, (hebbende de beide laatsten zich vooreerst in St. Louis gevestigd).

Men adressere, met invoeging der naam, aldus:

To beleft at the Post office, N. N. at Prairie la Crosse - State Wisconsin, United-States of North-Amerika.

[Kaart van de Bahama Eilanden]

[Illustration: William and Marij]