Person talk:Luppo Hanssen (1)

Watchers

[22 April 2015]

“We vinden het erg moeilijk om een plaats te krijgen waar wij onze vergaderingen kunnen houden, zelfs al willen wij er voor betalen. Wij zouden de pleinen en straten willen gebruiken om het levende woord te laten horen, maar de wetten in dit "zogenaamde" christelijke land zijn zo streng, dat alle religieuze erediensten binnen de muren van huizen moeten worden gehouden en wanneer wij de ordeningen van het Evangelie willen bedienen, door mannen en vrouwen na hun bekering te dopen, moeten wij hiervoor de schaduw van de nacht zoeken. Als wij het zouden wagen om onze God in de open lucht te eren, zouden wij ons binnen de kortste keren binnen de muren van een gevangenis bevinden."

De pioniers van het Evangelie in dit land hebben veel dingen waar zij mee worstelen. Ten eerste een vreemde taal, bijna zonder literatuur. Verder hebben de Nederlanders geen enkele interesse voor toekomstige zegeningen die zij kunnen krijgen. Over dingen die buiten Nederland gebeuren, wordt hier nauwelijks gesproken. Ten tweede houden zij zich streng aan gewoonten en staan zij niet open voor dingen, waardoor zij deze gewoonten moeten verzaken. Zij eten b.v. zuurkool met aardappelen, fijngemaakt tarwebrood, karnemelk, poffers enz. Het is waar dat deze zaken niet van groot belang zijn, maar toch vormen zij tezamen een grote beproeving."

Ondanks de pogingen van de zendelingen om vooroordelen te overwinnen, bleef verder succes beperkt. Gedurende de eerste veertig jaar van mormoonse prediking in Nederland kwam de tegenstand hoofdzakelijk uit drie bronnen: 1. woedend gespuis 2. de geestelijke overheid 3. de pers. Het voornaamste effect van de tegenstand ten opzichte van de zending werd veroorzaakt door publicaties.

Er was ook grote onrust onder het volk tengevolge van een wijdverspreide werkloosheid. Deze toestand had kennelijk effect op de geestelijke gesteldheid van het volk, want de kerken waren bijna leeg.

In 1880, achttien jaar na de aanvang van het zendingswerk door de Heiligen der Laatste Dagen, hadden de Nederlanders nog steeds gemengde gevoelens ten opzicht van het Mormonisme. “Als ik door de straten wandel teneinde in alle rust tractaten te verspreiden, roepen de mensen mij na; zij noemen mij een valse profeet. In de kranten staat een kolom die gewijd is aan zaken die tegen ons getuigen en die de mensen in dit land waarschuwt zich van ons te verwijderen en niet naar ons te luisteren. Als wij maar de gelegenheid kregen om in de open lucht te prediken, want vergaderplaatsen zijn voor ons gesloten en zalen kunnen wij niet huren.” In 1898 hadden twee zendelingen in Hoogkerk een ijzingwekkende ervaring. Te dien tijde waren er geen leden van de Kerk in Hoogkerk of omgeving. Na verscheidene bekeringspogingen slaagden de ouderlingen Klaas Jongsma en Hyrum Hand er echter in enkele families in Hoogkerk en Vierverlaten, plaatsen in de omgeving van de stad Groningen, in het mormonisme te interesseren. Terwijl de zendelingen bij de mensen op bezoek waren, verzamelden zich in de nabijheid van dat huis arbeiders van een naburige fabriek en uitten dreigementen tegen de zendelingen. Toen de zendelingen het huis verlieten, werden zij door de arbeiders geslagen. Elder Hand werd bij een brug tegen de grond gegooid. Hij werd ongenadig geslagen, waarbij de nationale klompen "goede diensten" bewezen. Ogenschijnlijk dood werd hij in een sloot gegooid, maar hij slaagde erin om naar de overkant te zwemmen en door een aardappelveld te ontsnappen. Ook elder Jongsma kreeg een flink pak slaag voor hij kon ontsnappen. De fabrieksarbeiders verspreidden zich, nadat hun werkgever enkele revolverschoten had gelost. Hierdoor kwamen zij weer tot zichzelf. Het jaar daarop, in 1899, keerden inwoners van Apeldoorn zich tegen het zendingswerk in hun omgeving, omdat een lid van de Kerk kort na zijn doop overleed. Vijanden van de Kerk weten zijn dood aan deze ceremonie. Veel van de bekendste dagbladen in Nederland verspreidden deze mening. Bij de begrafenis van dit lid verzamelde zich een menigte, die de zendelingen stenigden. Gelukkig werden zij niet gedood.

In 1877 waren er honderdenveertien leden van de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in Nederland. In diezelfde periode emigreerden honderdzevenenvijftig bekeerlingen naar Amerika. Met honderdenveertien leden in Nederland waren de mogelijkheden tot zendingswerk echter aanzienlijk toegenomen.

Gedurende de drie jaren dat Van Dijk president van de zending was (1880 tot 1882), doopte hij vijftig bekeerlingen. Dit was het grootste aantal door één persoon gedurende de eenentwintigjarige geschiedenis van de zending in Nederland. Gedurende zijn bestuur werd op 22 augustus 1880 de tweede conferentie van de Kerk in Zwolle gehouden. Zij werd gehouden in een hotel. Er waren ongeveer honderdentwintig aanwezigen. Het doel van de conferenties was om niet-mormonen aan te moedigen het mormonisme te onderzoeken. Er waren ongeveer veertig onderzoekers aanwezig. Na het vertrek van Van Dijk bleef de zending zeventien maanden zonder een ouderling uit Utah. Toen de nieuwe zendingspresident arriveerde, vond hij slechts achtenzeventig leden, verspreid over geheel Nederland. Dit aantal werd gevormd door zestien gezinnen. Zes van hen waren schippers. Omdat hij hun waarde als zendelingen aanvoelde, zond Peter J.Lammers hen uit om te bekeren: "Ik heb zes schippersgezinnen. Zij hebben kleine schepen en gaan van plaats tot plaats, tezelfder tijd het evangelie met zich dragende. Zij zijn als schapen temidden van de wolven.”



--henk 12:42, 22 April 2015 (UTC)