HEENVLIET (Zweder van), heer op Blijdesteyn (onder Heenvliet), geb. omstr. 1362, overl. na 1418, zoon van Jan en van Alyd van Borsselen, broeder van Jan (1).
19 April 1387 bepaalde hertog Albrecht, dat wanneer Jan v.H., broeder van Zweder, zonder wettig mannelijk oir kwam te sterven, alsdan Kattendijke aan Zweder komen zou (v. Mieris, III, 472). In 1396, als 's Graven baljuw van Texel, neemt Zweder deel aan den eersten tocht naar Friesland; volgens het Wapenboek van Lion voerde hij het eenvoudige wapen zonder brisure. Hij krijgt in dien tijd bevel ‘dat hi alle scepe van Campen ende van den Bosch, die van Sconen quamen, toeven soude van mijns heren wegen’. Evenzoo alle schepen die in het Marsdiep lagen (E. Verwijs, De oorlogen van hertog Albrecht
met de Friezen, LXVII en 145). Ook 22 Aug. 1399 zien wij hem in de rekening van Willem van den Coulster vermeld (a.v. 302). 16 Nov. 1411 maakt hij aanspraak op de voogdij der kinderen van zijn broeder Jan, maar ofschoon hij die goederen reeds eenigen tijd in goede orde had bestuurd, vindt hertog Willem het beter die voogdij aan Laurens van Cats toe te kennen (van Mieris, IV, 191). In 1415 en 1416 wordt hij vermeld bij de onlusten die te Brielle plaats vonden; met Philips van Wassenaer, burggraaf van Leiden en raad van hertog Willem, onderzocht hij de bezwaren, die bij enkelen tegen het gewezen vonnis waren geopperd (Navorscher XLV, 615-620). In 1418 verkocht hij zijn huis Blijdesteyn aan zijn neef Jan (2) v.H. van Capelle voor een lijftocht, maar verder wordt hij niet meer vermeld.
Hij huwde Margaretha van Groenevelt, vermeld van 1368 tot 1395, dood in 1396, dochter van Jan en van Elisabeth van Putten (Reg. Lib. IV, fol. 300, Rijksarchief). Daarna is hij in 1396 hertrouwd met Elisabeth van Kattendijke. Ofschoon van Gouthoeven zegt dat hij kinderloos overleed (p. 182) is er 1397 sprake van een kind van Zweder (Reg. Lib. V, fol. 276vo. Rijksarch.). Smallegange (p. 723) vermeldt dan ook een dochter.
Zie: J.W. des Tombe in Navorscher (1904), 632, 633; over Blijdesteyn iets in Craandijk, Wandel. door Nederl. (1888), Zuid-Holland, 203; Mdbl. Ned. Leeuw XLI, 325.